29 nov

Welkom bij Nederlands!
Pak je boek, schrift & pen.
mobiel & oortjes weg.





1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Pak je boek, schrift & pen.
mobiel & oortjes weg.





Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Info
  • Proeftoets: quiz!
  • Vragen?
  • Afsluiting

Slide 2 - Slide

Wat is een deelonderwerp?
A
een onderwerp van een hoofdstuk
B
een onderwerp van een (of meer) alinea's
C
een onderwerp dat in twee delen is gesplitst
D
een onderwerp van de eerste alinea

Slide 3 - Quiz

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 4 - Quiz

Wat doe je met globaal lezen?
A
De hele tekst lezen
B
Je leest alleen de titel
C
Je 'scant' belangrijke woorden en zinnen
D
Je bekijkt alleen de plaatjes

Slide 5 - Quiz

Wat is de opbouw van een tekst?
A
Inleiding en kern
B
Inleiding, middenstuk en slot
C
Kern en slot
D
Inleiding en slot

Slide 6 - Quiz

woordsoorten:
Het Nederlandse volk gaat steeds vaker op vakantie in België.
België is:
A
vz
B
ww
C
bn
D
zn

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Petra ruimt haar kleren op.
A
kleren
B
Petra
C
ruimt
D
haar

Slide 8 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Deze pet heb ik gekregen.
A
pet
B
Deze
C
heb
D
ik

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Waarom lachen jullie zo hard?
A
lachen
B
Waarom
C
hard
D
jullie

Slide 10 - Quiz

Waar moeten de zinsdeelstrepen komen te staan in de volgende zin:
De vrienden drinken.
A
De / vrienden / drinken.
B
De vrienden / drinken.
C
De / vrienden drinken.

Slide 11 - Quiz

Zinsdelenstrepen:
Zijn collega gaf die lastige klus aan Maria.
A
Zijn / collega gaf die lastige / klus / aan Maria.
B
Zijn collega / gaf / die lastige klus / aan Maria.
C
Zijn / collega / gaf die lastige klus / aan / Maria.
D
Zijn / collega / gaf / die / lastige / klus aan Maria.

Slide 12 - Quiz

Zinsdeelstrepen:
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.
A
Zijn broertje maakte / die / lastige / breuken /zonder / fouten.
B
Zijn / broertje / maakte die lastige / breuken zonder / fouten.
C
Zijn broertje / maakte / die / lastige breuken zonder fouten.
D
Zijn broertje / maakte / die lastige breuken / zonder fouten.

Slide 13 - Quiz

Zinsdeelstrepen:
Haar neef verbouwde die oude schuur.
A
Haar neef / verbouwde / die oude schuur.
B
Haar neef / verbouwde / die / oude schuur.
C
Haar / neef / verbouwde die oude schuur.
D
Haar neef / verbouwde / die oude / schuur.

Slide 14 - Quiz

Zinsdeelstrepen:
Onze hond verslond deze lekkere brokken zonder problemen.
A
Onze / hond verslond /deze lekkere / brokken zonder / problemen.
B
Onze hond / verslond / deze lekkere brokken zonder problemen.
C
Onze hond / verslond / deze lekkere brokken / zonder problemen.
D
Onze / hond / verslond / deze / lekkere brokken zonder / problemen.

Slide 15 - Quiz

Spel de persoonsvorm tt:
Ik (branden)........... mezelf aan de kaars
A
brand
B
brandt

Slide 16 - Quiz

Persoonsvorm t.t.:
(Vinden) ... jij het leuk om deze quiz te doen?
A
vindt
B
vind
C
vond
D
vondt

Slide 17 - Quiz

persoonsvorm t.t.:
(Verwonden) ..... je broer zich aan dat mes?
A
verwond
B
verwondt

Slide 18 - Quiz

Zoals elk jaar ... (versieren) ook nu de winkeliersvereniging de straat

Slide 19 - Open question

Toen de alpinisten boven waren, ... (aanvaarden) zij meteen de terugtocht.

Slide 20 - Open question

De arrestant loopt ... (schreeuwen) naast de politie.

Slide 21 - Open question

Toen de speler aan de zijlijn stond, ... (verbinden) de ehbo'er de wond.

Slide 22 - Open question

Er wordt ... (vrezen) dat bij de treinramp nog meer gewonden zijn.

Slide 23 - Open question

Deze musical is ... (vertalen) in het Nederlands.

Slide 24 - Open question

Het ... (plaatsen) artikel over De Viking, zorgde voor ophef in Deventer

Slide 25 - Open question

Waarom ... (kruiden) de nieuwe shoarmazaak zijn vlees niet?

Slide 26 - Open question

De leerlingen hebben ontzettend ... (boffen) met hun nieuwe rooster.

Slide 27 - Open question

De kampioensploeg sprong op en ... (dansen) op het bordes.

Slide 28 - Open question

Het ... (verslaan) team rende snel naar de kleedkamer.

Slide 29 - Open question

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over voetbal?
A
De verzorging van een konijn
B
Het tenue
C
Kruidentuin
D
Koffiebonen

Slide 30 - Quiz

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld

Slide 31 - Quiz

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over politiek?
A
Gezelschapsspellen
B
Verkiezingen
C
Vakantiereizen
D
De woestijn

Slide 32 - Quiz

Een hoofdgedachte is
A
het onderwerp
B
de titel
C
het belangrijkste in 1 zin

Slide 33 - Quiz

Samenstelling of afleiding?
industriëlen
A
samenstelling
B
afleiding

Slide 34 - Quiz

Wat zijn synoniemen?
A
Woorden met meerdere betekenissen.
B
Woorden die ongeveer hetzelfde betekenen.
C
Woorden met maar één betekenis.
D
Tegengestelde woorden.

Slide 35 - Quiz

Wat is een voorbeeld van synoniemen?
A
groot en groter
B
viool en trompet
C
stuk en kapot
D
dag en nacht

Slide 36 - Quiz

Synoniem voor crimineel is
A
onaardig
B
misdadig
C
agressief
D
enthousiast

Slide 37 - Quiz

Wat betekent
interpreteren
A
goed kijken
B
advies of informatie opzoeken
C
uitleg geven
D
opvatten

Slide 38 - Quiz

Wat betekent
observeren
A
goed kijken
B
advies of informatie opzoeken
C
uitleg geven
D
opvatten

Slide 39 - Quiz

Wat betekent
toelichten
A
goed kijken
B
advies of informatie opzoeken
C
uitleg geven
D
opvatten

Slide 40 - Quiz

Wat betekent
raadplegen
A
goed kijken
B
advies of informatie opzoeken
C
uitleg geven
D
opvatten

Slide 41 - Quiz



ZS
  • Je werkt voor jezelf en in stilte.
  • Je weet wat je moet doen.


Je maakt je gekozen opdracht.

Klaar? Je kunt nakijken!

Ook klaar? Kies een nieuwe opdracht.


Huiswerk: Leren voor toets Over taal.


Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • ZS
  • ZF
  • Afsluiting

Slide 42 - Slide

Over taal blok 1 en 2
- Je weet wat synoniemen en antoniemen zijn en je kunt ze herkennen. 
- Je weet wat figuurlijk en letterlijk taalgebruik is.
- Je weet wat pictogrammen zijn.

Slide 43 - Slide

Afsluiting
Succes met leren voor de toets!!

Slide 44 - Slide