Opslag, uitscheiding en bescherming

1 / 40
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Vandaag
Wat is ons inwendige milieu?

Hoe wordt dit constant gehouden?

Welke organen spelen hierin een rol?

Slide 2 - Slide

Longen
Nieren
Lever
Huid

Slide 3 - Drag question

Dunne Darm
Lever
Leverslagader
Leverader
Dikke Darm
Poortader

Slide 4 - Drag question

Wat zorgt voor de afweer van ziekteverwekkers?
A
bloedplasma
B
rode bloedcellen
C
bloedplaatjes
D
witte bloedcellen

Slide 5 - Quiz

Inwendig milieu
  • Inwendig milieu = bloedplasma + weefselvloeistof
  • Uitwendig milieu = je omgeving + inhoud van je darmkanaal,    longen, blaas

  • Als een stof een celmembraan gepasseerd heeft, zit het in je inwendig milieu.

Slide 6 - Slide

Waar hoort je bloed bij?
A
Inwendig milieu
B
Uitwendig milieu

Slide 7 - Quiz

Waar hoort urine bij?
A
Inwendig milieu
B
Uitwendig milieu

Slide 8 - Quiz

Waar hoort je weefselvocht/weefselvloeistof bij?
A
Inwendig milieu
B
Uitwendig milieu

Slide 9 - Quiz

Etensresten in de darmen horen bij
A
Inwendig milieu
B
Uitwendig milieu

Slide 10 - Quiz

De lucht in je longen wordt bij het ... .....milieu gerekend.
A
Inwendig milieu
B
Uitwendig milieu

Slide 11 - Quiz

Inwendig en uitwendig milieu

Inwendig milieu = De weefselvloeistof en het bloedplasma

Dit wordt constant gehouden door opname, opslag en uitscheiding van stoffen


Uitwendig milieu = omgeving eromheen en  darminhoud, longinhoud en blaasinhoud


Slide 12 - Slide

Een constant milieu
Opname: Stoffen opnemen in het inwendige milieu. Zo voorkom je tekorten.

Opslag: Om een overschot te laten dalen en als voorraad voor later.

Uitscheiding: Stoffen uit het lichaam verwijderen

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Waar wordt het teveel aan vet opgeslagen?
A
In de lever en de spieren
B
In je blaas en endeldarm
C
Onder de huid en in het gele beenmerg
D
In het hele lichaam

Slide 15 - Quiz

Het teveel aan glucose wordt als glycogeen opgeslagen. Waar gebeurt dit?
A
In de blaas en endeldarm
B
In de lever en spieren
C
Onder de huid en in het gele beenmerg
D
In je hele lichaam

Slide 16 - Quiz

Aan de slag
Maak basisstof 7.1

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Noem 4 uitscheidingsorganen!

Slide 19 - Open question

De nieren
De nierschors en het niermerg verwijderen afvalstoffen en overtollig water uit je bloed.

Dit water met afvalstoffen heet ook wel urine.

Dit wordt verzameld in de nierbekken.

De urineleiders verplaatsen de urine naar de urineblaas.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Nieren : sleep de onderdelen naar de juiste plaats
Niermerg
nierschors
urineleider
nierslagader
nierader
nierbekken

Slide 22 - Drag question

Bij een nierbekkenontsteking is de wand van een nierbekken ontstoken. Dit kan worden veroorzaakt door bacteriën die via de urinewegen van buiten in het lichaam zijn gekomen. Door welke vier delen zijn deze bacteriën achtereenvolgens gegaan?
Urineleider
Urinebuis
Urineblaas
Nierbekken

Slide 23 - Drag question

Longen
Nieren
Lever
Huid

Slide 24 - Drag question

Welk orgaan is géén uitscheidingsorgaan?
A
Nieren
B
Huid
C
Longen
D
Darmen

Slide 25 - Quiz

Long
Lever
Nier
Hart
Maag

Slide 26 - Drag question

Aan de slag
Maak t/m basisstof 7.2

Klaar? --> Examenkracht

Slide 27 - Slide

Wat is de huid?
A
een orgaan
B
een weefsel
C
een orgaanstelsel
D
een cel

Slide 28 - Quiz

De huid kent 3 lagen. Wat is de taak van de huid in het algemeen?
A
bescherming tegen infecties
B
bescherming tegen uitdroging
C
regelen van temperatuur
D
alle bovenstaande antwoorden zijn goed

Slide 29 - Quiz

Je loopt naar buiten en krijgt het koud.
Wat gebeurt er in je huid?
De huid wordt
A
Bloedvaatjes worden wijd, spieren trekken samen
B
Bloedvaatjes worden nauw, spieren trekken samen
C
Bloedvaatjes worden wijd, zweetklieren produceren zweet
D
Bloedvaatjes worden nauw, zweetklieren produceren zweet

Slide 30 - Quiz

In welke laag van de huid liggen de zintuigen van de huid?
A
Alleen in de opperhuid.
B
Alleen in de lederhuid.
C
In de opperhuid en in de lederhuid.
D
Alleen in het onderhuids bindweefsel.

Slide 31 - Quiz

Welk type zintuigcel komt niet voor in de huid?
A
warmtezintuig
B
koudezintuig
C
evenwichtszintuig
D
tastknopje

Slide 32 - Quiz

De huid voorkomt uitdroging. De huid blijft soepel door _____
A
Zweet
B
Vocht
C
Talg
D
Slijm

Slide 33 - Quiz

Een reptiel heeft op zijn huid..
A
Slijm
B
Natte schubben
C
Droge schubben
D
Haren

Slide 34 - Quiz

Welke bloedgroepen kan iemand met bloedgroep B aan doneren?
A
Alleen bloedgroep B
B
Bloedgroep B en AB
C
Bloedgroep B en 0

Slide 35 - Quiz


Karel wil zijn bloedgroep weten. Bij een bloedgroepentest is er alleen klontering bij anti-B.
Wat is Karel zijn bloedgroep?
A
B+
B
B-
C
A+
D
A-

Slide 36 - Quiz

Welke bloedgroep kan aan elke bloedgroep doneren?
A
AB+
B
AB-
C
QWERTY+
D
O-

Slide 37 - Quiz

Anja heeft bloedgroep O, welke antistoffen tegen bloedgroepantigenen heeft Anja in haar bloed?
A
alleen anti B
B
alleen anti-A
C
anti B en anti A
D
geen antistoffen

Slide 38 - Quiz

Niels wil zijn bloedgroep weten.
Bij een bloedgroepentest is er bij alle antistoffen klontering (anti-A, anti-B en anti-Resus).
Wat is Niels zijn bloedgroep?
A
AB+
B
AB-
C
O+
D
O-

Slide 39 - Quiz

Welke bloedgroep kan alle bloedgroepen ontvangen?
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 40 - Quiz