Blok 5 - les 10- woordenschat geheimtaal

lesdoel
Ik leer woorden bij het thema geheimtaal en ik leer de
woorden te onthouden met een woordtrap.
1 / 19
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

lesdoel
Ik leer woorden bij het thema geheimtaal en ik leer de
woorden te onthouden met een woordtrap.

Slide 1 - Slide

Wat betekent het woord
controleren
A
Kijken of alles in orde is.
B
Een speciale toets op het toetsenbord.
C
Een beroep waarbij je kijkt of alles in orde is.
D
De afstandsbediening van een spelcomputer.

Slide 2 - Quiz

Wat betekent het woord
afluisteren
A
Kijken of alles in orde is.
B
Stiekem fluisteren.
C
Niet zo goed luisteren.
D
Stiekem meeluisteren.

Slide 3 - Quiz

Wat betekent het woord
ontcijferen
A
Met gemak iets onduidelijks lezen en begrijpen.
B
Zonder moeite iets eenvoudigs kunnen lezen en begrijpen.
C
Met moeite iets onduidelijks alsnog niet kunnen lezen of begrijpen.
D
Met moeite iets onduidelijks kunnen lezen en begrijpen.

Slide 4 - Quiz

Wat betekent het woord
duidelijk
A
Niet gemakkelijk te begrijpen, niet te volgen.
B
Niet gemakkelijk te begrijpen, niet te zien of te horen.
C
Gemakkelijk te begrijpen, goed te zien of te horen.

Slide 5 - Quiz

Wat betekent het woord
overhalen
A
Zorgen dat iemand iets doet wat hij eerst niet wilde.
B
Zorgen dat iemand iets doet wat hij graag wilde.
C
Zorgen dat iemand iets niet doet wat hij eerst niet wilde.
D
Zorgen dat iemand iets niet doe wat hij ook niet wilde.

Slide 6 - Quiz

Wat betekent het woord
doorhebben
A
Snappen hoe iemand of iets soms is.
B
Snappen hoe iemand of iets echt is.
C
Snappen hoe iemand of iets nooit is.
D
Niet snappen hoe iemand of iets echt is.

Slide 7 - Quiz

Wat betekent het woord
het bewijs
A
Het advies dat duidelijk maat dat iets echt waar is.
B
Het gesprek dat duidelijk maat dat iets echt waar is.
C
Het feit dat duidelijk maakt dat iets waar is.
D
De mening die duidelijk maakt dat iets waar is.

Slide 8 - Quiz

Wat betekent het woord
dankzij
A
Door de hulp van
B
Door het missen van
C
Door de vraag van
D
Door de opdracht van

Slide 9 - Quiz

Wat betekent het woord
reageren
A
Iets niet zeggen of doen als antwoord op iets.
B
Iets zeggen of doen als antwoord op iets.
C
Iets zeggen of doen als opdracht op iets.
D
Iets niet zeggen of doen als antwoord op iets.

Slide 10 - Quiz

Welk woord ontbreekt in de zin?
Die twee uitersten kun je niet met elkaar ....
A
vergelijking
B
vergelijken
C
vergezichten
D
vergeten

Slide 11 - Quiz

Welk woord ontbreekt in de zin?
Anke zegt dat haar dromen de toekomst  ....
A
voorbeelden
B
voorspelen
C
voorspellen
D
voorbereiden

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het rode woord?
Mijn moeder is vaak een beetje knorrig, als ze nog niet ontbeten heeft.
A
chagrijnig
B
voldaan
C
vrolijk
D
boos

Slide 13 - Quiz

Welk woord ontbreekt in de zin?
Mijn opa is soms ..., maar hij heeft ook momenten dat hij zich alles goed kan herinneren.
A
verrukt
B
opgetogen
C
verward
D
verbijsterd

Slide 14 - Quiz

Wat betekent het rode woord?
In werkelijkheid viel dat pretpark toch een beetje tegen.
A
Dat wat je je ergens van had voorgesteld.
B
Dat wat echt bestaat.
C
Dat wat je op de reclame ziet.
D
Dat wat echt word gezegd.

Slide 15 - Quiz

Welk woord ontbreekt in de zin?
Mijn broertje kijkt ... naar de nieuwe fiets, die hij net voor zijn verjaardag heeft gekregen.
A
verrukt
B
verstomd
C
verdwaald
D
verloren

Slide 16 - Quiz

Wat betekent het rode woord?
Na deze drukke dag ga ik even in bad om me te ontspannen.
A
Tot de grens gaan.
B
Tot een conclusie komen.
C
Tot actie overgaan.
D
Tot rust komen.

Slide 17 - Quiz

Wat betekent het rode woord?
De klas reageerde opgetogen toen ze hoorden dat de meester schaatsles voor hen had georganiseerd.
A
Heel blij.
B
Heel verbaasd.
C
Heel zenuwachtig.
D
Heel boos.

Slide 18 - Quiz

aan het werk
Taal blok 5 - les 10
blz. 16

Maak alle opgaven!

Slide 19 - Slide