VOORSTELLING BRUGKLAS | Les 1 Brainstormen

SCÈNES MAKEN | LES 1
CONFLICT en BRAINSTORMEN
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DramaMBOMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1-3Studiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

SCÈNES MAKEN | LES 1
CONFLICT en BRAINSTORMEN

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

OPWARMER | NAMENBAL
Onze afspraken tijdens drama
1. Luister naar elkaar en praat er niet doorheen.
2. Ga voorzichtig om met elkaar en ons materiaal.
3. Blijf bij je groepje en werk samen aan de opdracht.
4. Heb respect voor elkaar.
  • Telefoon in je kluisje.

Stilte vosje? = wees stil en luister naar de uitleg.

Slide 2 - Slide

Bespreek kort de regels van drama.
Tijdens de vorige les heeft elke klas afspraken met elkaar gemaakt. Dit is een samenvatting van alle afspraken.
Wat gaan we doen?
  • Leren wat een scène spannend maakt.
  • Werken met conflict en doelen.
  • Brainstormen over scènes, voor onze voorstelling van woensdag 26 juni.
    Onderwerp: Brugklas

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Warming-Up:
"Ik ben ... / Ik heb ..."
  1. Iemand in het midden noemt iets
    over zichzelf.
  2. Telt dit ook voor jou?
    Zoek een nieuwe stoel!
  3. Degene zonder stoel gaat in het
    midden staan en begint opnieuw.
Volgorde:
- Iets wat je kan zien (fysieke eigenschappen)
- Iets wat je niet kan zien (eigenschappen, hobby's, favorieten)
- Een ervaring (waar ben je geweest? wat heb je gedaan?)

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Waar bestaat een scène uit?
  • Opbouw: Begin - Midden - Einde.
  • De 3 W's: Wie - Wat - Waar.
    Wie: Personages. Wie zijn zij, wat is hun relatie, wat willen ze?
    Waar: Locatie. Waar speelt de scène zich af (en wanneer?)
    Wat: Situatie. Wat gebeurt er of wat doen de personages?
  • Een probleem: Conflict

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wanneer ontstaat er conflict?

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Wanneer ontstaat er conflict?
Als een probleem jouw doel tegenwerkt.
Of als er meer spelers in de scène zitten:
Als personages tegengestelde doelen hebben.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wanneer ontstaat er conflict?
Bedenk altijd: 
Wat wilt mijn personage in de scène? 
Wat is mijn doel?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Werken met doelen
Voorbeeld: De bloemkool scène.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Werken met doelen
Voorbeeld: De bloemkool scène.

Wat maakt een scène spannend?

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Werken met doelen
Voorbeeld: De bloemkool scène.

Wat maakt een scène spannend?
Een probleem/conflict

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Werken met doelen
Voorbeeld: De bloemkool scène.

Hoe maak je een probleem erger zonder te blokkeren?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Werken met doelen
Voorbeeld: De bloemkool scène.

Hoe maak je een probleem erger zonder te blokkeren?
Schijnoplossingen en/of dilemma's 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Werken met doelen
  • Het hebben van een doel (wat wil ik?) geeft je veel spelmogelijkheid. Zonder doel ontstaan er geen problemen.
  • Er ontstaat een probleem als dit doel wordt tegengewerkt.
  • De vraag "gaat hij zijn doel halen?" zorgt voor spanning in de scène en bij publiek. Hoe loopt het af?
  • Maak je doel altijd belangrijk voor jezelf.
    Wat hangt er vanaf als je je doel wel/niet haalt?

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Brainstormen voorstelling
Waar denk jij aan bij de brugklas?

 Welke activiteiten zijn er? Wie kom je tegen in de gangen?
Wat wordt er gezegd of gedaan op het schoolplein?
Welke vakken heb je?
Waar kunnen onze scènes over gaan?

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Brainstormen voorstelling
Waar denk jij aan bij de brugklas?

 Welke activiteiten zijn er? Wie kom je tegen in de gangen?
Wat wordt er gezegd of gedaan op het schoolplein?
Welke vakken heb je? Met wie of wat heb je conflict?

Waarover zou jij een scène maken?

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

 Schrijf je scène op:
1: Kies een onderwerp.
2: Bedenk de
Wie-Wat-Waar.
3: Wat willen de personages?
4: Verzin een conflict.

Waar denk jij aan bij de brugklas?

 Welke activiteiten zijn er? Wie kom je tegen in de gangen?
Wat wordt er gezegd of gedaan op het schoolplein?
Welke vakken heb je? Met wie of wat heb je conflict?

Waarover zou jij een scène maken?

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Brainstormen voorstelling
Waar wil jij een scène over maken? Brainstorm over:
  • Wat vond jij het aller leukste tijdens de brugklas?
  • Waren er vragen die jij als kind had
     over de brugklas? (of verwachtingen, angsten?)
  • Heb jij bijzondere / gênante herinneringen of
     ervaringen in de brugklas?
timer
5:00

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

OPWARMER | NAMENBAL

Afronding les 1      
Wat maakt een scène spannend?
  • Een probleem, en dus een conflict.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

OPWARMER | NAMENBAL

Afronding les 1      
Wat maakt een scène spannend?
  • Een probleem, en dus een conflict.
Ga staan bij goed, blijf zitten bij fout:
  • Een doel maakt het ontstaan van een probleem en/of conflict makkelijker.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Spelopdracht: Doelen raden

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Spelopdracht: Doelen raden
  • Eerst de spelgegevens bespreken (3W's).
  • Speler A verlaat de ruimte.  
  • Speler B krijgt een opdracht om speler A iets te laten doen of te zeggen. Bijv: toegeven dat sinterklaas niet bestaat. Speler A komt terug.
  • De scène begint en speler B mag er alles aan doen om A toe te laten geven, zonder het er op een te directe manier erover te hebben.
  • Wacht niet af, maar blijf spelen. 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Spelopdracht: Doelen en strategieën
  • Speler A heeft iets dat speler B wilt.
  • Speler B gebruikt verschillende strategieën om te krijgen wat ie wilt:
    - Compromis (overeenstemming) sluiten.
    - Noodzaak van de ander veranderen.
    - Blackmailen, chanteren, manipuleren.
    - Echt menen wat je zegt, dan gelooft de ander het wel.
    - De ander zijn doel bagatelliseren (verzwakken).
  • Speler A geeft toe wanneer die echt is overgehaald door speler B.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Speloefening: 
Problemen scheppen en oplossen

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Speloefening: 
Problemen scheppen en oplossen
  • spreek samen een handeling af.
  • A creëert telkens 1 probleem, B lost deze onmiddellijk op.
  • De handeling gaat door en A komt weer met een probleem.
  • Problemen moeten voortkomen uit de scène. 1 probleem per keer.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Speloefening: 
Problemen scheppen en oplossen
  • spreek samen een handeling af.
  • A creëert telkens 1 probleem, B lost deze onmiddellijk op.
  • De handeling gaat door en A komt weer met een probleem.
  • Problemen moeten voortkomen uit de scène. 1 probleem per keer.
Bijv: 'De krant lezen', maar A zakt door zijn stoel. B repareert deze weer. Dan is A de krant kwijt en B vindt hem. (probeer ook rationele problemen uit zonder voorwerpen!)

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Wat vond jij als kind het leukste tijdens de sinterklaas dagen?
  • .

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Waren er vragen die jij als kind had over het verhaal van sinterklaas?
  • .

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Heb jij bijzondere of gênante herinneringen/ervaringen over het sinterklaas feest?
  • .

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Wat gaan wij deze les doen?
Korte scènes improviseren.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions