NN7 - Formuleren §2 - Verbanden tussen zinnen - 1V

Verbanden tussen zinnen

NN7 - Formuleren §2 - 1V
1 / 29
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Verbanden tussen zinnen

NN7 - Formuleren §2 - 1V

Slide 1 - Slide

Lesdoel:

Je leert vandaag over tekstverbanden en signaalwoorden.
Je hebt straks het schema nodig dat in je boek staat op blz. 232.

Slide 2 - Slide

De zinnen van een alinea (en een tekst) houden verband met elkaar. Ook tussen delen van lange zinnen bestaat vaak een verband. 

Zulke tekstverbanden kun je aangeven met signaalwoorden als ook, maar en als
In het schema vind je een aantal voorbeelden.

Slide 3 - Slide

Zo leg je verbanden tussen (delen van) zinnen in een tekst

Slide 4 - Slide

We lezen met elkaar tekst 1. Daarna volgen er een paar vragen.
Hou je boek erbij - blz. 232-233.

Verhaalgarnaal

Slide 5 - Slide

Tekst 1
(a) Nederland staat vol files. (b) In de jaren vijftig en zestig – toen de eerste snelwegen werden aangelegd – was er nog niets aan de hand, maar de afgelopen decennia is het aantal auto’s en het gebruik van de wegen gigantisch toegenomen. (c) Vandaag de dag staan er dagelijks bijna een half miljoen automobilisten vast in files. (d) De groeiende verkeersdrukte ontstond door de stijgende welvaart. (e) Daardoor bezitten steeds meer Nederlanders twee auto's. (f) Ook gaan ze vaker op vakantie en pakken ze voor alles de auto. (g) Zo brengen veel ouders hun kinderen met de auto naar school.

Slide 6 - Slide

Tekst 1
(a) Nederland staat vol files. (b) In de jaren vijftig en zestig – toen de eerste snelwegen werden aangelegd – was er nog niets aan de hand, maar de afgelopen decennia is het aantal auto’s en het gebruik van de wegen gigantisch toegenomen. (c) Vandaag de dag staan er dagelijks bijna een half miljoen automobilisten vast in files. (d) De groeiende verkeersdrukte ontstond door de stijgende welvaart. (e) Daardoor bezitten steeds meer Nederlanders twee auto's. (f) Ook gaan ze vaker op vakantie en pakken ze voor alles de auto. (g) Zo brengen veel ouders hun kinderen met de auto naar school.
Welke drie woordgroepen geven een tijdsverloop aan?

Slide 7 - Slide

Tekst 1
(a) Nederland staat vol files. (b) In de jaren vijftig en zestig – toen de eerste snelwegen werden aangelegd – was er nog niets aan de hand, maar de afgelopen decennia is het aantal auto’s en het gebruik van de wegen gigantisch toegenomen. (c) Vandaag de dag staan er dagelijks bijna een half miljoen automobilisten vast in files. (d) De groeiende verkeersdrukte ontstond door de stijgende welvaart. (e) Daardoor bezitten steeds meer Nederlanders twee auto's. (f) Ook gaan ze vaker op vakantie en pakken ze voor alles de auto. (g) Zo brengen veel ouders hun kinderen met de auto naar school.
Welke drie woordgroepen geven een tijdsverloop aan?

Slide 8 - Slide

Tekst 1
(a) Nederland staat vol files. (b) In de jaren vijftig en zestig – toen de eerste snelwegen werden aangelegd – was er nog niets aan de hand, maar de afgelopen decennia is het aantal auto’s en het gebruik van de wegen gigantisch toegenomen. (c) Vandaag de dag staan er dagelijks bijna een half miljoen automobilisten vast in files. (d) De groeiende verkeersdrukte ontstond door de stijgende welvaart. (e) Daardoor bezitten steeds meer Nederlanders twee auto's. (f) Ook gaan ze vaker op vakantie en pakken ze voor alles de auto. (g) Zo brengen veel ouders hun kinderen met de auto naar school.
Welk woord geeft een tegenstelling aan?

Slide 9 - Slide

Welk woord geeft een tegenstelling aan?

Slide 10 - Open question

Tekst 1
(a) Nederland staat vol files. (b) In de jaren vijftig en zestig – toen de eerste snelwegen werden aangelegd – was er nog niets aan de hand, maar de afgelopen decennia is het aantal auto’s en het gebruik van de wegen gigantisch toegenomen. (c) Vandaag de dag staan er dagelijks bijna een half miljoen automobilisten vast in files. (d) De groeiende verkeersdrukte ontstond door de stijgende welvaart. (e) Daardoor bezitten steeds meer Nederlanders twee auto's. (f) Ook gaan ze vaker op vakantie en pakken ze voor alles de auto. (g) Zo brengen veel ouders hun kinderen met de auto naar school.
Welk woord geeft een tegenstelling aan?

Slide 11 - Slide

Tekst 1
(a) Nederland staat vol files. (b) In de jaren vijftig en zestig – toen de eerste snelwegen werden aangelegd – was er nog niets aan de hand, maar de afgelopen decennia is het aantal auto’s en het gebruik van de wegen gigantisch toegenomen. (c) Vandaag de dag staan er dagelijks bijna een half miljoen automobilisten vast in files. (d) De groeiende verkeersdrukte ontstond door de stijgende welvaart. (e) Daardoor bezitten steeds meer Nederlanders twee auto's. (f) Ook gaan ze vaker op vakantie en pakken ze voor alles de auto. (g) Zo brengen veel ouders hun kinderen met de auto naar school.
Welk verband geeft het woord door in zin d aan?

Slide 12 - Slide

Welk verband geeft het woord DOOR in zin d aan?

Slide 13 - Open question

Tekst 1
(a) Nederland staat vol files. (b) In de jaren vijftig en zestig – toen de eerste snelwegen werden aangelegd – was er nog niets aan de hand, maar de afgelopen decennia is het aantal auto’s en het gebruik van de wegen gigantisch toegenomen. (c) Vandaag de dag staan er dagelijks bijna een half miljoen automobilisten vast in files. (d) De groeiende verkeersdrukte ontstond door de stijgende welvaart. (e) Daardoor bezitten steeds meer Nederlanders twee auto's. (f) Ook gaan ze vaker op vakantie en pakken ze voor alles de auto. (g) Zo brengen veel ouders hun kinderen met de auto naar school.
Welk verband is er tussen zin e en zin f? Aan welk signaalwoord herken je dat?

Slide 14 - Slide

Welk verband is er tussen zin e en zin f? Aan welk signaalwoord herken je dat?

Slide 15 - Open question

Tekst 1
(a) Nederland staat vol files. (b) In de jaren vijftig en zestig – toen de eerste snelwegen werden aangelegd – was er nog niets aan de hand, maar de afgelopen decennia is het aantal auto’s en het gebruik van de wegen gigantisch toegenomen. (c) Vandaag de dag staan er dagelijks bijna een half miljoen automobilisten vast in files. (d) De groeiende verkeersdrukte ontstond door de stijgende welvaart. (e) Daardoor bezitten steeds meer Nederlanders twee auto's. (f) Ook gaan ze vaker op vakantie en pakken ze voor alles de auto. (g) Zo brengen veel ouders hun kinderen met de auto naar school.
Welk verband is er tussen zin f en zin g? Aan welk signaalwoord herken je dat?

Slide 16 - Slide

Welk verband is er tussen zin f en zin g? Aan welk signaalwoord herken je dat?

Slide 17 - Open question

In tekst 2 zijn de signaalwoorden weggelaten. Vul de ontbrekende signaalwoorden in. Kies uit de signaalwoorden uit het schema in de theorie. Je mag elk signaalwoord maar één keer gebruiken. Soms zijn er meer mogelijkheden.

Slide 18 - Slide

(1) Fotografen van roddelbladen worden – naar de opdringerige
fotograaf Paparazzo uit de film La dolce vita – paparazzi
genoemd,​ .............. ze net zo opdringerig zijn als de filmfiguur.

Slide 19 - Open question

(2) ........... schenden ze de privacy van BN’ers.

Slide 20 - Open question

(3) ​........... worden ze geregeld voor de
rechter gesleept ........... veroordeeld tot flinke boetes.

Slide 21 - Open question

(4) Die kunnen de roddelbladen ............. moeiteloos
betalen, ​.............. ze veel geld verdienen met hun artikelen.

Slide 22 - Open question

(5) Paparazzi kunnen alleen in positieve zin iets
bijdragen ......... een foto echte nieuwswaarde heeft.

Slide 23 - Open question

(6) ......... fotografeerden ze al heel vroeg prinses Beatrix
en Claus von Amsberg, met wie ze later trouwde.

Slide 24 - Open question

Bekijk de zinnen a en b.
In welke zin kun je het signaalwoord want invullen? In welke zin kun je het signaalwoord omdat invullen?
a Jeannette gaat naar de zonnebank, ........... ze bruin wil worden.
b Jeannette gaat naar de zonnebank, ............. ze wil bruin worden.
A
Zin a: want Zin b: omdat
B
Zin a: omdat Zin b: want

Slide 25 - Quiz

Let op!! Een blokje theorie!!!

Slide 26 - Slide

Signaalwoorden kunnen behoren tot de want-groep of tot de omdat-groep. Bij welke groep ze horen, hangt af van de woordvolgorde die bij het signaalwoord past.


Slide 27 - Slide

Signaalwoorden kunnen behoren tot de want-groep of tot de omdat-groep. Bij welke groep ze horen, hangt af van de woordvolgorde die bij het signaalwoord past.

Als na het signaalwoord het onderwerp en de persoonsvorm naast elkaar staan, hoort het signaalwoord bij de want-groep. Als tussen het onderwerp en de persoonsvorm andere woorden kunnen staan, hoort het signaalwoord bij de omdat- groep.

Slide 28 - Slide

Kijk maar:

c Bob neemt een ijsje, want hij (ow) houdt (pv) erg van zoetigheid.

d Bob neemt een ijsje, omdat hij (ow) erg van zoetigheid houdt (pv).

Of: Omdat hij (ow) erg van zoetigheid houdt (pv), neemt Bob een ijsje.

Slide 29 - Slide