This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
In welke fase van Piaget zit het oudere kind?
A
concreet-operationele fase
B
Formeel operationele fase
C
Preoperationele fase
Slide 1 - Quiz
Wat is een kenmerk van een sociaal-emotionele ontwikkeling van een leerling in de bovenbouw?
A
Meningen van leeftijdsgenoten tellen minder mee
B
Er ontstaat een groeispurt in de hersenen
C
Vriendschap wordt intiemer en vertrouwen wordt belangrijker.
Slide 2 - Quiz
Waar bestaat het centraal zenuwstelsel uit?
A
Het brein en zenuwcellen
B
Het brein en ruggenmerg
C
Het ruggenmerg en de kleine hersenen
Slide 3 - Quiz
Lisa zegt tegen Marit ‘zullen we elkaars dagboeken lezen?’. In welk stadium van vriendschap bevinden Lisa en Marit zich?
A
Stadium 2
B
Stadium 3
C
Stadium 4
Slide 4 - Quiz
Op welke manier leert een kind niet betekenisvol?
A
De instructie of uitleg helder houden
B
gebruik van concreet materiaal
C
Het kind volledig zelfstandig laten werken
Slide 5 - Quiz
Wat zijn de drie basisbehoeften van leerlingen in de bovenbouw?
A
Autonomie, competentie en relatie
B
zelfstandigheid, differentiatie en verbondenheid
C
eigen kennis, uitdaging en persoonlijke aandacht
Slide 6 - Quiz
Juf Famke heeft jan feedback op zijn gedrag tijdens gym, dit doet ze de volgende gymles de na het weekend. Ze zegt :’'Ik vind dat je goed samenspeelt met de rest, vooral dat je de bal doorgeeft. Maar je hebt koen laten hangen.’
A
Niet motiverend
B
Niet specifiek
C
Niet op tijd geven
Slide 7 - Quiz
Wat houdt superdiversiteit in?
A
WWanneer vele etnische meerderheidsgroepen naast elkaar wonen, werken of onderwijs volgen
B
Niet alleen verschillen tussen etnische groepen, maar ook verschillen binnen etnische groepen
C
Kijken naar de verschillen in de klas
Slide 8 - Quiz
Wat zijn de drie effectieve factoren van burgerschapsvorming?
A
De prestaties verbeteren en de motivatie wordt beter
Slide 9 - Quiz
Wat hebben hoge leerkrachtverwachtingen voor invloed op de prestatie van een leerling?
A
De prestaties verbeteren en de motivatie wordt beter
B
De prestaties worden minder, maar de motivatie is hoog
C
De prestaties zijn laag en de motivatie is ook laag.
Slide 10 - Quiz
Wat zijn de drie effectieve factoren van burgerschapsvorming?
A
Het aanbieden van relevante leersituaties, een open democratische schoolcultuur en helpen bij de ontwikkeling van de identiteit.
B
Open democratische schoolcultuur, invullen van het curriculum en helpen bij de ontwikkeling van de identiteit.
C
Het aanbieden van relevante leersituaties, een open democratische schoolcultuur en invulling van het curriculum.
Slide 11 - Quiz
Wat is GEEN manier om je zelfvertrouwen te vergroten?