Woordenschat metaforen metonymie

1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Metafoor: je noemt beeld en je bedoelt object


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Vergelijking: twee zaken die op elkaar lijken:
beeld en object
Voorbeeld:
Nadat hij zich in zijn vinger had gesneden, bloedde hij als een rund.


Slide 5 - Slide

Personificatie
Je stelt een levenloos ding voor als een levend persoon.

Slide 6 - Slide

Het schip danste op de golven




Onze moestuin snakt naar een beetje water

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Oranje heeft gewonnen
In heb een Van Gogh aan de muur
Doe mij nog maar een glas

Slide 9 - Slide

Je noemt een deel (Latijn: ‘pars’), maar je bedoelt het geheel (Latijn: ‘totum’): de neuzen tellen; dit heet een pars pro toto; 


Je noemt het geheel in plaats van een deel: Nederland verloor met 3-0; : totum pro parte

Slide 10 - Slide

Je noemt de plaats/ruimte, maar je bedoelt degenen die er zijn: het hele hotel werd ziek; 



Je noemt de producent, maar je bedoelt het product: een Samsung; 

Slide 11 - Slide

Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon: die hinkepoot;

Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp: Zij won goud op de sprint; 

Slide 12 - Slide

Je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud: Ik lust nog wel een bordje;
een aardrijkskundige naam, 

Je noemt maar je bedoelt het product dat daarvandaan komt: Slochteren levert de regering veel geld op. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide


A

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide