N4.3 - Week 3 - Beeldspraak, tekstverbanden

Wat betekent GERING?
A
middelmatig
B
klein
C
groot
1 / 22
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Wat betekent GERING?
A
middelmatig
B
klein
C
groot

Slide 1 - Quiz

Wat betekent HOGE OGEN GOOIEN?
A
je ogen wijd open hebben
B
iemand vertrouwen
C
een grote kans maken
D
iemand aardig vinden

Slide 2 - Quiz

Wat betekent VIRTUEEL ?
A
echt
B
niet echt

Slide 3 - Quiz

Wat betekent COMPENSEREN ?
A
goedmaken
B
uitgeven
C
diep nadenken
D
ontvangen

Slide 4 - Quiz

Wat is een ATTRIBUUT?
A
een vraag
B
een belediging
C
een voorwerp

Slide 5 - Quiz

Beeldspraak 3F
Kies bij de betekenis het juiste spreekwoord/de juiste uitdrukking.

Slide 6 - Slide

Ongenuanceerd

A
Je nek uitsteken.
B
Ergens in verzeild raken.
C
Het topje van de ijsberg.
D
Kort door de bocht.

Slide 7 - Quiz

Een nutteloze handeling verrichten


A
Het topje van de ijsberg.
B
De wind van voren krijgen.
C
Water naar de zee dragen.
D
Schoenmaker, blijf bij je leest.

Slide 8 - Quiz

Vervelend behandeld worden, nadat je zelf anderen vervelend hebt behandeld.





A
Het onderspit delven.
B
Lachen als een boer met kiespijn.
C
Een koekje van eigen deeg krijgen.
D
Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken.

Slide 9 - Quiz

Verliezen





A
Hoog van de toren blazen.
B
Het onderspit delven.
C
Hoogmoed komt voor de val.
D
Met de handen in het haar zitten.

Slide 10 - Quiz

Diegenen met het minst verstand ervan hebben vaak het hoogste woord.

A
Holle vaten klinken het hardst.
B
Er schuilt een addertje onder het gras.
C
De wind van voren krijgen.
D
Iets aan je laars lappen.

Slide 11 - Quiz

Iets doen wat buiten zijn bevoegheid gaat.




A
Dat is lood om oud ijzer.
B
Buiten zijn boekje gaan.
C
De stoute schoenen aantrekken.
D
De lachende derde zijn.

Slide 12 - Quiz

Je ergens niets van aantrekken.





A
Iets aan je laars lappen.
B
De wind van voren krijgen.
C
Je in de kaart laten kijken.
D
Je kaarten op tafel leggen.

Slide 13 - Quiz

Je bedoelingen tonen.





A
Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken.
B
Je in de kaart laten kijken.
C
Je kaarten op tafel leggen.
D
Je moet het ijzer smeden als het heet is.

Slide 14 - Quiz

Iemand die in zijn doen en laten op één van zijn ouders lijkt.





A
Een goede buur is beter dan een verre vriend.
B
Men moet geen slapende honden wakker maken.
C
Hoogmoed komt voor de val.
D
De appel valt niet ver van de boom.

Slide 15 - Quiz

Aan iets moeilijks durven beginnen.





A
De stoute schoenen aantrekken.
B
Een koekje van eigen deeg krijgen.
C
Iets uit je mouw schudden.
D
Schoenmaker, blijf bij je leest.

Slide 16 - Quiz

Welk tekstverband hoort bij het signaalwoord MAAR?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
conclusie

Slide 17 - Quiz

Welk teksverband hoort bij de signaalwoorden OOK en BOVENDIEN?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld

Slide 18 - Quiz

Wat is het DOEL van een grafiek over de gemiddelde temperatuur in Friesland?
A
overtuigen
B
amuseren
C
informeren
D
activeren

Slide 19 - Quiz

Welk signaalwoord geeft een
oorzaak - gevolg aan?
A
dus
B
maar
C
doordat
D
en

Slide 20 - Quiz

Wat is het tekstverband van het signaalwoord DAARMEE?
A
conclusie
B
oorzaak - gevolg
C
doel - middel
D
opsomming

Slide 21 - Quiz

Planning

Week 4: Geen les (studiedag)
Week 5: Toetsweek
Week 6: Boektoets

Slide 22 - Slide