Fase 3, niveau 3F, les 6 spelling(voorbereiding schrijfexamen)

Fase 2, niveau 3F, les 6 spelling(voorbereiding schrijfexamen)
- uitleg doelen les
- uitleg schrijfexamen 3F
-instaptestje lesson-up spelling
- instructie opdracht zoek de fouten

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Fase 2, niveau 3F, les 6 spelling(voorbereiding schrijfexamen)
- uitleg doelen les
- uitleg schrijfexamen 3F
-instaptestje lesson-up spelling
- instructie opdracht zoek de fouten

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van de les:
  • herken ik de instructie van het schrijfexamen
  • weet ik de eisen van het schrijfexamen
  • ken ik de beoordelingspunten van het schrijfexamen
  • heb ik geoefend met lastige spellingskwesties en zijn de spellingsregels opgefrist

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Voorkennis ophalen
We gaan kijken wat jullie nog weten...

Slide 4 - Slide

Eerste eis voor het examen
  • Je moet meerdere tekstsoorten kunnen schrijven

Slide 5 - Slide

Tekstsoorten

Slide 6 - Mind map

Je probeert de lezer te overtuigen van jouw standpunt. 
je beschrijft nauwkeurig wat je gezien, gedaan of besproken hebt
Formele schriftelijke tekst om te informeren
Een korte tekst met een mededeling of een voorstel 
Memo
Zakelijke brief of e-mail
Verslag
Betoog

Slide 7 - Drag question

Tweede eis
  • Je Nederlands is correct: zonder correct Nederlands is het moeilijk om een voldoende te halen.

Slide 8 - Slide

Taalverzorging
  • Interpunctie
  •  Spelling/Grammatica
  • Formeel/informeel

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Kenmerken van het examen
  • 2 of 3 schrijfopdrachten
  • brief, e-mail, verslag, formulier, kort bericht, memo, betoog, artikel
  • 60 minuten

Slide 13 - Slide

Wat is juist?
A
van tevoren
B
vantevoren
C
van te voren
D
van te voor

Slide 14 - Quiz

Reden
Deze vaste combinatie wordt als twee woorden geschreven. 

Slide 15 - Slide

Zij ...........vaak via internet
A
scrabblet
B
scrabbelt
C
scrabbeld
D
scrabbled

Slide 16 - Quiz

Reden 
Scrabble spelen is het Nederlands 'scrabbelen'. Ik scrabbel, hij scrabbelt, ik heb gescrabbeld. 

Slide 17 - Slide

Hiervoor moeten wij.....bij een deskundige.
A
ter rade gaan
B
te rade gaan
C
ter raden gaan
D
te raad gaan

Slide 18 - Quiz

Reden 
'Te rade gaan' is een vaste uitdrukking.

Slide 19 - Slide

Ik ben geen crimineel die oude dametjes........
A
berooft
B
beroof
C
beroofd
D
beroofed

Slide 20 - Quiz

Reden 
Het woord 'berooft' hoort bij de hoofdpersoon van het tweede deel van de zin (die) en verandert als je er meervoud van maakt: criminelen die dametjes beroven. 

Slide 21 - Slide

Deze speelgoedafdeling is een ...voor spelletjesliefhebbers.
A
walhalla
B
walhallah
C
wallhalla
D
walhallah

Slide 22 - Quiz

Reden 
In het Germaanse mythologie is walhalla het paradijs van gesneuvelde helden. 
In figuurlijke zin ( het hoogst bereikbare)

Slide 23 - Slide

Ik heb meer schulden.........
A
als jou
B
als jij
C
dan jou
D
dan jij

Slide 24 - Quiz

Reden 
Het juiste antwoord is 'dan jij'. Dat zie je als je de zin aanvult met woorden uit het eerste deel: ik heb meer schulden dan jij (hebt). Bij 'meer' hoort 'dan'. 

Slide 25 - Slide

Welke zin is goed geschreven?
A
Karel is naar Utrecht verhuist
B
Karel is naar Utrecht verhuisd

Slide 26 - Quiz

Kies de juiste schrijfwijze voor de plaats en de datum in een zakelijke brief
A
Rotterdam 2 november 2024
B
Rotterdam, 2 November 2024
C
Rotterdam, 2 november 2024
D
Rotterdam, 2-11-2024

Slide 27 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
arbeids overeenkomst
B
arbeidsovereenkomst
C
arbeids-overeenkomst

Slide 28 - Quiz

Welk woord is goed geschreven?
A
de heer Van der Wal
B
de Heer van der Wal
C
de heer Van Der Wal
D
De heer Van der wal

Slide 29 - Quiz

Aan het werk met artikel met fouten
1) pak het artikel erbij dat in Teams staat bij deze les (kanaal Nederlands); 
2) Ga in tweetallen op zoek naar de fouten, denk hierbij aan: interpunctie, hoofdletters, aaneen schrijven, d's en t's; 

 3) schrijf de woorden op die een fout bevatten, of schrijf het woord op waar bijvoorbeeld een komma voor of na moet, of een punt of dubbele punt achter moet.

Slide 30 - Slide

Samen de tekst nakijken 

Slide 31 - Slide