Week 3: Perifeer infuus deel 2 (Nazorg en complicaties)

Module B2 - Perifeer infuus 
deel 2
Nazorg en complicaties
Periode 4, week 3
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Module B2 - Perifeer infuus 
deel 2
Nazorg en complicaties
Periode 4, week 3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
Bekijk de volgende slides, welke lesdoelen weet je ? 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

De student kan veelvoorkomende complicaties van een perifeer infuus benoemen, zoals infiltratie, flebitis en infectie, en uitleggen hoe hierbij gehandeld moet worden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

This item has no instructions

De student weet hoe een perifeer infuus regelmatig gecontroleerd en onderhouden moet worden en complicaties te voorkomen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

This item has no instructions

De student kan uitleggen welke nazorg nodig is na het plaatsen van een perifeer infuus en hoe beoordeeld wordt of het infuus goed functioneert.
😒🙁😐🙂😃

Slide 5 - Poll

This item has no instructions

De student kan de stappen uitleggen voor het veilig verwijderen van een perifeer infuus en weet wat daarna gecontroleerd moet worden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Poll

This item has no instructions

Check-in, hoe zit je er bij vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 7 - Poll

This item has no instructions

Waar kan ik de theorie vinden?
Thiemen Meulenhoff -> Verpleegtechnische handeling
Module 8: Venapunctie en infuus
Kopje 1: Perifeer infuus inbrengen
Kopje 2: Vloeistoffen toedienen via een perifeer infuus
Kopje 3: Bijzondere infusen


Slide 8 - Slide

Zijn alle toetsen gemaakt met 75%?

Zie de regels hieronder:
De studenten dienen iedere week een oefentoets van Thiemen Meulenhoff te maken, zie dia huiswerk. De student moet minimaal 75% behalen.

Om dit te controleren dien je een groep aan te maken in Thiemen Meulenhoff. Deel de code met je studenten waardoor er overzicht ontstaat.

Mochten de studenten de oefentoets van week 1 en 2 beide met 75% behaald hebben, hoeven ze de oefentoets van week 3 (perifeer infuus deel 2) niet te doen. Als studenten voorlopen op de leerstof, laat ze dan op Thiemen Meulenhoff de zelftoets maken.

Wanneer studenten de 75% niet halen, dienen een verdiepende opdracht te maken en in te leveren op it's-learning.
Controleer dit iedere week vóór de les.

Wanneer wens je niet op een plek te prikken?

Slide 9 - Mind map

This item has no instructions

Wat zijn contra indicaties van het prikken van een perifeer infuus?

Slide 10 - Mind map

This item has no instructions

Complicaties tijdens het uitvoeren van de perifeer infuus
  • De ader wordt onvoldoende zichtbaar.
  • De ader voelt hard aan.
  • De ader rolt weg.
  • Het bloedvat is niet goed aangeprikt. 
  • Zenuwbeschadiging. 
  • Flauwvallen. 
  • Hyperventileren. 
  • Infiltratie (Doorprikken aderen).

Slide 11 - Slide

De ader wordt onvoldoende zichtbaar. Laat de zorgvrager enkele keren de vuist openen en sluiten als de stuwband aangelegd is. Laat de arm van de zorgvrager naar beneden hangen of houd de arm goed warm met een warme deken of warme vochtige doek.
Voorbeeld
Ader slecht zichtbaar
Cora moet een venapunctie uitvoeren. Ondanks het stuwen met de stuwband wordt de ader niet goed zichtbaar. Zij vraagt de zorgvrager een vuist te maken en de vuist een aantal keren te openen en te sluiten. Zij laat de zorgvrager de arm goed strekken en iets naar beneden hangen. De druk in de ader wordt vergroot waardoor de ader beter zichtbaar wordt. Nu kan Cora de ader goed aanprikken.
De ader voelt hard aan. Een harde ader is niet geschikt om aan te prikken. Zoek een andere ader.
De ader rolt weg. Fixeer de ader door de huid met je duim goed strak te houden.
Het bloedvat is niet goed aangeprikt. Er komt geen bloed in de eerste buis. Trek de naald zover terug dat de onderdruk behouden blijft. Probeer voorzichtig het bloedvat alsnog goed aan te prikken. Beweeg niet te lang met de naald. Dat is pijnlijk en kan weefselschade veroorzaken.
Zenuwbeschadiging. Het komt voor dat er een zenuw wordt aangeprikt. Dit kan erg pijnlijk zijn voor de zorgvrager. De zorgvrager kan last hebben van tintelingen, een doof of een brandend gevoel. Deze klachten kunnen met een aantal weken minder worden, maar soms zijn de klachten ook blijvend.
Flauwvallen. Het flauwvallen zie je voornamelijk bij zorgvragers die erg bang zijn om geprikt te worden. Voor het flauwvallen kan de zorgvrager last krijgen van duizeligheid, een licht gevoel in het hoofd, zweten en misselijkheidsklachten. Er is een aantal manieren om het flauwvallen te voorkomen. Als de zorgvrager aangeeft het erg spannend te vinden, stel de zorgvrager dan gerust. Vraag wat hij prettig vindt en pas je werkwijze hierop aan. Neem de tijd voor de zorgvrager. Zorg ervoor dat de zorgvrager altijd zit of ligt. Voor de zorgvrager is het van belang dat hij voldoende zouten en vocht heeft ingenomen. Dit kan de reactie na het flauwvallen verminderen. Valt de zorgvrager toch flauw, leg hem dan plat neer en praat tegen hem. Als de zorgvrager snel weer bijkomt, zet je hem rustig rechtop. Laat de zorgvrager uiteindelijk helemaal rechtop zitten en geef hem iets te drinken.
Voorbeeld
Flauwvallen bij het bloed prikken
Je gaat een venapunctie uitvoeren. De zorgvrager heeft al aangegeven dat hij kan flauwvallen als hij wordt geprikt. Dit is een aantal keren eerder ook gebeurd. Je vraagt of de zorgvrager in bed wil gaan liggen en kan ontspannen. Je stelt de zorgvrager gerust door aan te geven wat je gaat doen en je vraagt wat jij kunt doen om het flauwvallen te voorkomen. Je luistert naar de zorgvrager, neemt de tijd en voert de handeling uit zoals dat prettig is voor de zorgvrager.
Hyperventileren. Dit is ook een reactie die optreedt door angst of spanning voor het prikken. De zorgvrager gaat sneller en verkeerd ademhalen en er ontstaan dan verschillende klachten. Hij kan last krijgen van een droge mond, zweten of een benauwd gevoel. Een zorgvrager die bekend is met hyperventilatie, kan proberen zich te ontspannen en rustig te ademen (buikademhaling). Als je merkt dat de zorgvrager toch begint te hyperventileren, stel de zorgvrager dan gerust en laat hem rustig in- en uitademen. Ook kan afleiding helpen om de ademhaling weer rustig te krijgen

Herkenning van infiltratie
Vroege symptomen:
  • Zwelling rond de infuusplaats.
  • Bleekheid en koelte van de huid (door de vloeistof onder de huid).
  • Een verminderde of afwezige terugloop van bloed in de infuusslang.
Ernstigere symptomen:

  • Pijn of branderig gevoel.
  • Verkleuring van de huid of blaren (bij toxische of hyperosmolaire vloeistoffen zoals cytostatica of contrastmiddelen).
  • Verminderd bewegingsbereik van het aangetaste ledemaat.
Behandeling van infiltratie
  • Stop onmiddellijk het infuus:
  • Schakel de toediening van vloeistof of medicatie direct uit.
  • Verwijder de infuusnaald voorzichtig.
  • Eerste zorgmaatregelen:

  • Koelen: Breng een koud kompres aan (voor pijnverlichting en om zwelling te verminderen) bij niet-irriterende vloeistoffen zoals zoutoplossing.
  • Warmen: Bij sommige geneesmiddelen of irriterende stoffen kan een warm kompres nodig zijn om opname te bevorderen.
  • Elevatie: Hef het aangedane ledemaat om de zwelling te verminderen.
Complicaties na het uitvoeren van het perifeer infuus
  • Hematoomvorming (blauwe plek)
  • Littekenweefselvorming.
  • Flebitis 
  • Infectie

Slide 12 - Slide

Hematoomvorming. Een hematoom (blauwe plek) kan ontstaan op de plek waar de ader is aangeprikt. De naald gaat door de ader heen en bloedt dan nog na. Het is daarom belangrijk om na een venapunctie de aanprikplaats goed af te drukken of af te dekken met een pleister. De ene zorgvrager is gevoeliger voor een blauwe plek dan de andere zorgvrager. Zorgvragers die bloedverdunnende medicatie gebruiken, hebben bijvoorbeeld een grotere kans op een hematoom.

Littekenweefselvorming. Als een zorgvrager vaak wordt geprikt, ontstaat er littekenweefsel op de huid. De aders zijn dan beschadigd. Dit kan het uitvoeren van een venapunctie moeilijker maken en wordt ook afgeraden. Zoek naar een andere geschikte plek om te prikken. Overleg zo nodig met een arts als een venapunctie echt niet mogelijk is. De arts kan dan een ander beleid opstellen om het onderzoek uit te voeren.

Hematoom (blauwe plek)
Oorzaken: Lekkage van bloed uit de ader tijdens het prikken.
Symptomen: Zwelling, verkleuring van de huid.
Behandeling: Koelen om de zwelling te verminderen; lichte druk op de plek.

Flebitis (ontsteking van de ader)
Oorzaken: Irritatie door de infuusnaald of infuusvloeistoffen.
Symptomen: Roodheid, warmte, pijn en zwelling rond het infuus.
Behandeling: Verwijder het infuus, leg een warm kompres, en gebruik ontstekingsremmers indien nodig.

Infectie
Oorzaken: Bacteriën die de huid binnendringen tijdens of na het prikken.
Symptomen: Roodheid, zwelling, pusvorming en koorts.
Preventie: Strikte hygiëne en steriele technieken.
Behandeling: Antibiotica (bij ernstige infecties).
Casus
Je werkt als verpleegkundige op de afdeling interne geneeskunde. Tijdens de ochtendronde merk je dat de arm van mevrouw De Vries, 65 jaar oud, rood en gezwollen is rondom de plek waar haar perifeer infuus zit. Ze klaagt over pijn bij aanraking en zegt dat haar arm strak aanvoelt. Bij nader onderzoek zie je dat de huid warm is en dat er een harde streng te voelen is in de buurt van de infuusplaats. Mevrouw heeft een lichte verhoging van 38,3°C.
De arts is nog niet beschikbaar en je moet zelf beoordelen wat je eerste stappen zijn.
Vraag:
Welke actie onderneem je als verpleegkundige bij vermoeden van flebitis, infiltratie of een infectie? Geef aan welke stappen je zet en hoe je verdere complicaties kunt voorkomen.


Slide 13 - Slide

Vraag aan de studenten wat zij zullen doen in deze situatie? Wat is de procedure. 

Antwoord: 
Procedure bij flebitis, infiltratie of infectie bij een perifeer infuus:
1. Stop het infuus onmiddellijk:
   - Sluit de toediening van vloeistoffen af om verdere schade of irritatie te voorkomen.
2. Verwijder het infuus:
   - Trek het perifeer infuus voorzichtig uit en zorg ervoor dat er geen extra irritatie wordt veroorzaakt.
3. Beoordeel de plek:
   - Controleer de infuusplaats op tekenen van roodheid, zwelling, warmte, pijn, harde strengen (bij flebitis) of vochtophoping (bij infiltratie).
   - Noteer eventuele pus of andere tekenen van een infectie.
4. Schoonmaken van de huid:
   - Reinig de huid rond de infuusplek voorzichtig met een desinfecterend middel om verdere infectie te voorkomen.
5. Rapporteren en documenteren:
   - Noteer je bevindingen, zoals de symptomen en je handelingen, in het patiëntendossier.
   - Informeer de arts of verpleegkundig specialist direct over je bevindingen.
6. Observeer de patiënt:
   - Controleer de patiënt op systemische symptomen zoals koorts, koude rillingen of een verslechterde algehele conditie.
   - Monitor de vitale functies indien nodig.
7. Plaats zo nodig een nieuw infuus:
   - Kies een andere locatie voor het infuus, bij voorkeur in een andere ledemaat, en vermijd plaatsen dicht bij de eerdere plek.
   - Gebruik aseptische technieken bij het inbrengen van het nieuwe infuus.
8. Behandel de symptomen:
   - Indien nodig, leg een koud of warm kompres aan op de aangedane plek om pijn en zwelling te verminderen (afhankelijk van de oorzaak).
   - Volg het beleid voor eventuele antibioticabehandeling bij infectie, indien voorgeschreven.
9. Preventieve maatregelen:
   - Controleer alle infuusplekken regelmatig op tekenen van complicaties.
   - Gebruik een scorelijst zoals de VIP-score (Vasculaire Infectie Preventiescore) om complicaties vroegtijdig te signaleren.
   - Zorg voor regelmatige vervanging van het infuus volgens de richtlijnen.
Met deze stappen handel je volgens de richtlijnen en minimaliseer je de risico’s op verdere complicaties.
Wat controleer je bij een perifeer infuus?

Slide 14 - Mind map

This item has no instructions

Nazorg en controle perifeer infuus
  1. Inspectie van de insteekplaats
  2. Controle van de doorstroming
  3. Beoordeling van de fixatie
  4. Patiënt informeren
  5. Documentatie 
  6. Controles 
  7. Comfort bieden

Slide 15 - Slide

Nazorg na het plaatsen van een perifeer infuus:
1. Inspectie van de insteekplaats:
   - Controleer direct na het plaatsen de insteekplaats op tekenen van bloeding, lekkage of zwelling.
   - Zorg ervoor dat er geen roodheid of abnormale huidreacties zijn.
2. Fixatie controleren:
   - Controleer of het infuus stevig is gefixeerd met een steriele transparante pleister.
   - Zorg ervoor dat de pleister de insteekplaats goed beschermt en zichtbaar maakt.
   - Bevestig het infuus zo dat het niet gemakkelijk kan verschuiven, maar zonder de bloedcirculatie te belemmeren.
3. Spoelen van het infuus:
   - Spoel het infuus met fysiologisch zout (volgens het beleid van de instelling) om de doorstroming te controleren en verstoppingen te voorkomen.
4. Patiënt informeren:
   - Leg de patiënt uit wat de functie van het infuus is en hoe zij hiermee om moeten gaan.
   - Adviseer om de arm met het infuus zo min mogelijk te bewegen en niet aan het infuus te trekken.
   - Informeer de patiënt over mogelijke klachten, zoals pijn, roodheid of zwelling, en instrueer om deze direct te melden.
5. Documentatie:
   - Noteer in het patiëntendossier:
     - Datum en tijdstip van plaatsing.
     - Locatie van het infuus.
     - Het gebruikte materiaal (bijvoorbeeld type en grootte van de canule).
     - Beoordeling van de insteekplaats.
     - Eventuele complicaties bij het plaatsen en de ondernomen acties.
6. Controle na plaatsing:
   - Observeer de patiënt en het infuus gedurende de eerste 15-30 minuten na plaatsing, vooral als er direct medicatie of vloeistoffen worden toegediend.
   - Controleer of de patiënt comfortabel is en of de doorstroming van het infuus goed verloopt.
7. Regelmatige controles:
   - Stel een schema in voor verdere controles van het infuus (bijvoorbeeld bij elke shift of medicatietoediening).
   - Zorg ervoor dat de infuusplaats minimaal eenmaal per dag wordt beoordeeld, ook als er geen klachten zijn.
8. Comfort bieden:
   - Controleer of de patiënt geen last heeft van strakke fixatie of een ongemakkelijke houding van de arm.
   - Pas indien nodig de fixatie of armpositie aan.

Onderhoud perifeer infuus
  1. Hygiënische maatregelen
  2. Regelmatige controle
  3. Spoelen van het infuus (indien er geen lopend infuus is)
  4. Documentatie
  5. Patiëntinstructies 

Slide 16 - Slide

Hygiënische maatregelen:
Was je handen grondig en draag handschoenen bij alle handelingen aan het infuus.
Gebruik aseptische technieken bij het aansluiten van infuuslijnen of het toedienen van medicatie.

Regelmatige controle:
Controleer het infuus bij elke toediening van medicatie of infuusvloeistof (minimaal elke 8 uur).
Observeer de insteekplaats dagelijks en bij klachten.

Vervanging en rotatie:
Vervang het infuus volgens de richtlijnen (meestal elke 72-96 uur of eerder bij tekenen van complicaties).
Wissel van locatie als er tekenen zijn van irritatie of infectie.

Spoelen van het infuus:
Spoel het infuus regelmatig door met fysiologisch zout om verstoppingen te voorkomen (volgens het beleid van de instelling).

Documentatie:
Noteer alle controles, bevindingen en handelingen in het patiëntendossier.
Documenteer de tijd en datum van plaatsing, evenals elke vervanging of complicatie.

Patiëntinstructies:
Leg de patiënt uit waarop zij moeten letten (bijvoorbeeld pijn, zwelling, roodheid).
Adviseer om geen druk op het infuus te zetten of eraan te trekken.
Verwijderen van het infuus
Het verwijderen van een infuuscanule kan om een aantal redenen:

  • Er is een complicatie opgetreden.
  • De reden waarom de zorgvrager het infuus heeft gekregen, is niet meer van toepassing.

Slide 17 - Slide

Inspectie van de insteekplaats:
Controleer de huid op tekenen van:
Roodheid.
Zwelling.
Bloeding.
Harde strengen (mogelijk flebitis).
Pus of vochtophoping (mogelijk infectie).
Zorg ervoor dat het wondje klein is en droog blijft.

Bloeding stoppen:
Controleer of de bloeding gestopt is door lichte druk uit te oefenen met een steriel gaasje na het verwijderen van het infuus.

Aanbrengen van een verband:
Bedek de insteekplaats met een steriel gaasje of een kleine pleister om het wondje te beschermen.
Zorg ervoor dat het verband niet te strak zit, zodat de bloedcirculatie niet wordt belemmerd.

Patiënte beoordeling:
Vraag de patiënt of er pijn, branderig gevoel of andere klachten zijn rondom de voormalige infuusplaats.

Documentatie:
Noteer in het patiëntendossier:
Datum en tijd van verwijdering.
Reden voor verwijdering.
Toestand van de huid rondom de insteekplaats.
Eventuele complicaties of bijzonderheden tijdens of na de verwijdering.

Observatie na verwijdering:
Controleer gedurende enkele uren of de patiënt geen klachten ontwikkelt, zoals:
Toenemende roodheid of zwelling.
Pijn of harde strengen (teken van late flebitis).
Koorts of andere symptomen van infectie.

Voorlichting aan de patiënt:
Informeer de patiënt om de plek schoon en droog te houden.
Adviseer om klachten zoals roodheid, zwelling of pijn direct te melden.

Slide 18 - Link

Bekijk samen het filmpje over het verwijderen van het perifeer infuus.
Bij welke medicijnen moet je extra opletten bij het verwijderen van een perifeer infuus?
A
ACE-remmers
B
NSAID's
C
Anticoagulantia
D
Antibiotica

Slide 19 - Quiz

Anticoagulantia zijn bloedverdunners. Hierbij dien je er langer druk op te houden waardoor het bloeden zal stoppen. Wanneer je hier geen rekening mee houdt/ vraagt aan de patiënt of ze deze hebben, is de kans op een bloeding groter.
1. De student kan veelvoorkomende complicaties van een perifeer infuus benoemen, zoals infiltratie, flebitis en infectie, en uitleggen hoe hierbij gehandeld moet worden.
2. De student weet hoe een perifeer infuus regelmatig gecontroleerd en onderhouden moet worden en complicaties te voorkomen.
3. De student kan uitleggen welke nazorg nodig is na het plaatsen van een perifeer infuus en hoe beoordeeld wordt of het infuus goed functioneert.
4. De student kan de stappen uitleggen voor het veilig verwijderen van een perifeer infuus en weet wat daarna gecontroleerd moet worden.

Slide 20 - Open question

Vraag aan de studenten: Welk lesdoel denk je goed te weten?
Voorbereidende opdrachten
Maak op Thiemen Meulenhoff de volgende opdrachten:
Thiemen Meulenhoff -> Basis communicatie
Module 1: Professioneel communiceren
Kopje 1: Communicatie

&
Module 1: Professioneel communiceren
Kopje 3: Diversiteit 
Opdrachten: Verwerkingsopdrachten en Begrijp je de theorie?

Slide 21 - Slide

Deze moet iedere student maken!

Zie de regels hieronder:
De studenten dienen iedere week een oefentoets van Thiemen Meulenhoff te maken, zie dia huiswerk. De student moet minimaal 75% behalen.
Om dit te controleren dien je een groep aan te maken in Thiemen Meulenhoff. Deel de code met je studenten waardoor er overzicht ontstaat.
Mochten de studenten de oefentoets van week 1 en 2 beide met 75% behaald hebben, hoeven ze de oefentoets van week 3 (perifeer infuus deel 2) niet te doen. Als studenten voorlopen op de leerstof, laat ze dan op Thiemen Meulenhoff de zelftoets maken.
Wanneer studenten de 75% niet halen, dienen een verdiepende opdracht te maken en in te leveren op it's-learning.
Controleer dit iedere week vóór de les.

Volgende week
Omgaan met de zorgvrager


Slide 22 - Slide

Naast risicovolle en voorbehouden handelingen zijn er overige handelingen die minder risicovol zijn. Deze handelingen vormen niet direct een risico van schade voor de zorgvrager. Het is wel belangrijk om bij elke handeling het protocol te volgen en de handeling deskundig en zorgvuldig uit te voeren. Daarnaast wordt van je gevraagd om altijd zelf na te denken over de toepassing van een handeling bij die specifieke zorgvrager. Er kan altijd een situatie ontstaan waarbij een handeling verkeerd uitpakt of toch risicovol wordt. Je moet dan weten wat je moet doen om de nadelige gevolgen zo klein mogelijk te houden.