Week 3: Perifeer infuus deel 2 (Nazorg en complicaties)

Module B2 - Perifeer infuus 
deel 2
Nazorg en complicaties
Periode 4, week 3
1 / 13
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Module B2 - Perifeer infuus 
deel 2
Nazorg en complicaties
Periode 4, week 3

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Lesdoelen
  1. De student kan veelvoorkomende complicaties van een perifeer infuus benoemen, zoals infiltratie, flebitis en infectie, en uitleggen hoe hierbij gehandeld moet worden.
  2. De student weet hoe een perifeer infuus regelmatig gecontroleerd en onderhouden moet worden en complicaties te voorkomen.
  3. De student kan uitleggen welke nazorg nodig is na het plaatsen van een perifeer infuus en hoe beoordeeld wordt of het infuus goed functioneert.
  4. De student kan de stappen uitleggen voor het veilig verwijderen van een perifeer infuus en weet wat daarna gecontroleerd moet worden.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Check-in, hoe zit je er bij vandaag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

This item has no instructions

Waar kan ik de theorie vinden?
Thiemen Meulenhoff -> Verpleegtechnische handeling
Module 8: Venapunctie en infuus
Kopje 1: Perifeer infuus inbrengen
Kopje 2: Vloeistoffen toedienen via een perifeer infuus
Kopje 3: Bijzondere infusen


Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Introductie Module B
5 weken les over onderwerpen zoals; 
  • Wet-BIG, Perifeer infuus en omgang met de zorgvrager.
  • Een casus oefentoets

Eindproduct: casustoets 

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wanneer wens je niet op een plek te prikken?

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

Wat zijn contra indicaties van het prikken van een perifeer infuus?

Slide 7 - Mind map

This item has no instructions

Complicaties tijdens het uitvoeren van de perifeer infuus
  • De ader wordt onvoldoende zichtbaar.
  • De ader voelt hard aan.
  • De ader rolt weg.
  • Het bloedvat is niet goed aangeprikt. 
  • Zenuwbeschadiging. 
  • Flauwvallen. 
  • Hyperventileren. 
  • Infiltratie (Doorprikken aderen).

Slide 8 - Slide

De ader wordt onvoldoende zichtbaar. Laat de zorgvrager enkele keren de vuist openen en sluiten als de stuwband aangelegd is. Laat de arm van de zorgvrager naar beneden hangen of houd de arm goed warm met een warme deken of warme vochtige doek.
Voorbeeld
Ader slecht zichtbaar
Cora moet een venapunctie uitvoeren. Ondanks het stuwen met de stuwband wordt de ader niet goed zichtbaar. Zij vraagt de zorgvrager een vuist te maken en de vuist een aantal keren te openen en te sluiten. Zij laat de zorgvrager de arm goed strekken en iets naar beneden hangen. De druk in de ader wordt vergroot waardoor de ader beter zichtbaar wordt. Nu kan Cora de ader goed aanprikken.
De ader voelt hard aan. Een harde ader is niet geschikt om aan te prikken. Zoek een andere ader.
De ader rolt weg. Fixeer de ader door de huid met je duim goed strak te houden.
Het bloedvat is niet goed aangeprikt. Er komt geen bloed in de eerste buis. Trek de naald zover terug dat de onderdruk behouden blijft. Probeer voorzichtig het bloedvat alsnog goed aan te prikken. Beweeg niet te lang met de naald. Dat is pijnlijk en kan weefselschade veroorzaken.
Zenuwbeschadiging. Het komt voor dat er een zenuw wordt aangeprikt. Dit kan erg pijnlijk zijn voor de zorgvrager. De zorgvrager kan last hebben van tintelingen, een doof of een brandend gevoel. Deze klachten kunnen met een aantal weken minder worden, maar soms zijn de klachten ook blijvend.
Flauwvallen. Het flauwvallen zie je voornamelijk bij zorgvragers die erg bang zijn om geprikt te worden. Voor het flauwvallen kan de zorgvrager last krijgen van duizeligheid, een licht gevoel in het hoofd, zweten en misselijkheidsklachten. Er is een aantal manieren om het flauwvallen te voorkomen. Als de zorgvrager aangeeft het erg spannend te vinden, stel de zorgvrager dan gerust. Vraag wat hij prettig vindt en pas je werkwijze hierop aan. Neem de tijd voor de zorgvrager. Zorg ervoor dat de zorgvrager altijd zit of ligt. Voor de zorgvrager is het van belang dat hij voldoende zouten en vocht heeft ingenomen. Dit kan de reactie na het flauwvallen verminderen. Valt de zorgvrager toch flauw, leg hem dan plat neer en praat tegen hem. Als de zorgvrager snel weer bijkomt, zet je hem rustig rechtop. Laat de zorgvrager uiteindelijk helemaal rechtop zitten en geef hem iets te drinken.
Voorbeeld
Flauwvallen bij het bloed prikken
Je gaat een venapunctie uitvoeren. De zorgvrager heeft al aangegeven dat hij kan flauwvallen als hij wordt geprikt. Dit is een aantal keren eerder ook gebeurd. Je vraagt of de zorgvrager in bed wil gaan liggen en kan ontspannen. Je stelt de zorgvrager gerust door aan te geven wat je gaat doen en je vraagt wat jij kunt doen om het flauwvallen te voorkomen. Je luistert naar de zorgvrager, neemt de tijd en voert de handeling uit zoals dat prettig is voor de zorgvrager.
Hyperventileren. Dit is ook een reactie die optreedt door angst of spanning voor het prikken. De zorgvrager gaat sneller en verkeerd ademhalen en er ontstaan dan verschillende klachten. Hij kan last krijgen van een droge mond, zweten of een benauwd gevoel. Een zorgvrager die bekend is met hyperventilatie, kan proberen zich te ontspannen en rustig te ademen (buikademhaling). Als je merkt dat de zorgvrager toch begint te hyperventileren, stel de zorgvrager dan gerust en laat hem rustig in- en uitademen. Ook kan afleiding helpen om de ademhaling weer rustig te krijgen

Herkenning van infiltratie
Vroege symptomen:
  • Zwelling rond de infuusplaats.
  • Bleekheid en koelte van de huid (door de vloeistof onder de huid).
  • Een verminderde of afwezige terugloop van bloed in de infuusslang.
Ernstigere symptomen:

  • Pijn of branderig gevoel.
  • Verkleuring van de huid of blaren (bij toxische of hyperosmolaire vloeistoffen zoals cytostatica of contrastmiddelen).
  • Verminderd bewegingsbereik van het aangetaste ledemaat.
Behandeling van infiltratie
  • Stop onmiddellijk het infuus:
  • Schakel de toediening van vloeistof of medicatie direct uit.
  • Verwijder de infuusnaald voorzichtig.
  • Eerste zorgmaatregelen:

  • Koelen: Breng een koud kompres aan (voor pijnverlichting en om zwelling te verminderen) bij niet-irriterende vloeistoffen zoals zoutoplossing.
  • Warmen: Bij sommige geneesmiddelen of irriterende stoffen kan een warm kompres nodig zijn om opname te bevorderen.
  • Elevatie: Hef het aangedane ledemaat om de zwelling te verminderen.
Complicaties na het uitvoeren van de perifeer infuus
  • Hematoomvorming (blauwe plek)
  • Littekenweefselvorming.
  • Flebitis 
  • Infectie

Slide 9 - Slide

Hematoomvorming. Een hematoom (blauwe plek) kan ontstaan op de plek waar de ader is aangeprikt. De naald gaat door de ader heen en bloedt dan nog na. Het is daarom belangrijk om na een venapunctie de aanprikplaats goed af te drukken of af te dekken met een pleister. De ene zorgvrager is gevoeliger voor een blauwe plek dan de andere zorgvrager. Zorgvragers die bloedverdunnende medicatie gebruiken, hebben bijvoorbeeld een grotere kans op een hematoom.

Littekenweefselvorming. Als een zorgvrager vaak wordt geprikt, ontstaat er littekenweefsel op de huid. De aders zijn dan beschadigd. Dit kan het uitvoeren van een venapunctie moeilijker maken en wordt ook afgeraden. Zoek naar een andere geschikte plek om te prikken. Overleg zo nodig met een arts als een venapunctie echt niet mogelijk is. De arts kan dan een ander beleid opstellen om het onderzoek uit te voeren.

Hematoom (blauwe plek)
Oorzaken: Lekkage van bloed uit de ader tijdens het prikken.
Symptomen: Zwelling, verkleuring van de huid.
Behandeling: Koelen om de zwelling te verminderen; lichte druk op de plek.

Flebitis (ontsteking van de ader)
Oorzaken: Irritatie door de infuusnaald of infuusvloeistoffen.
Symptomen: Roodheid, warmte, pijn en zwelling rond het infuus.
Behandeling: Verwijder het infuus, leg een warm kompres, en gebruik ontstekingsremmers indien nodig.

Infectie
Oorzaken: Bacteriën die de huid binnendringen tijdens of na het prikken.
Symptomen: Roodheid, zwelling, pusvorming en koorts.
Preventie: Strikte hygiëne en steriele technieken.
Behandeling: Antibiotica (bij ernstige infecties).
Casus
Meneer Driessen (78 jaar) rijdt in een scootmobiel. Helaas ging het gisteren fout. Hij zag de schuine stoeprand over het hoofd, viel om met zijn scootmobiel en kwam hard op de straat terecht. Meneer was even buiten bewustzijn en werd direct naar het ziekenhuis gebracht. Hij had verschillende schaafwonden, een hoofdwond en veel pijn aan zijn linkerbeen. Meneer werd met spoed geopereerd vanwege een gecompliceerde onderbeenfractuur rechts.

Na een nachtje op de intensivecareafdeling werd meneer Driessen vanmorgen naar de afdeling Traumatologie overgeplaatst waar jij als verpleegkundige werkt. Meneer is aan jou toegewezen. Nadat je hebt kennisgemaakt, verwerk je de gegevens van de overdracht. Meneer heeft onder andere een perifeer infuus in zijn hand links. Hij krijgt 2 liter NaCl 0,9% per 24 uur via een infuuspomp. Tijdens de visite spreekt de arts af dat er nog verschillende bloedwaarden moeten worden bepaald. Na de visite ga je naar meneer om een venapunctie uit te voeren. Je hebt deze handeling nog niet vaak gedaan en vindt het daarom best spannend. Je pakt de benodigdheden, licht meneer in en voert verschillende controles uit. Om de plaats te bepalen voor de venapunctie, kijk je eerst of de aders in de elleboogplooi van de rechterarm van meneer geschikt zijn. Je legt de stuwband een handbreedte boven de elleboogplooi van de rechterarm aan en stuwt ongeveer 50 seconden tot de pols niet meer voelbaar is. Tussendoor vraag je of meneer een vuist met zijn hand wil maken voor extra stuwing. Op het moment dat je het bloedvat wilt aanprikken, rolt de ader weg.

Slide 10 - Slide

Vraag aan de studenten wat zij zullen doen in deze situatie? Wat is de procedure. 
Infuus controleren en onderhoud
  • Hematoomvorming (blauwe plek)
  • Littekenweefselvorming.
  • Flebitis 
  • Infectie

Slide 11 - Slide

Hematoomvorming. Een hematoom (blauwe plek) kan ontstaan op de plek waar de ader is aangeprikt. De naald gaat door de ader heen en bloedt dan nog na. Het is daarom belangrijk om na een venapunctie de aanprikplaats goed af te drukken of af te dekken met een pleister. De ene zorgvrager is gevoeliger voor een blauwe plek dan de andere zorgvrager. Zorgvragers die bloedverdunnende medicatie gebruiken, hebben bijvoorbeeld een grotere kans op een hematoom.

Littekenweefselvorming. Als een zorgvrager vaak wordt geprikt, ontstaat er littekenweefsel op de huid. De aders zijn dan beschadigd. Dit kan het uitvoeren van een venapunctie moeilijker maken en wordt ook afgeraden. Zoek naar een andere geschikte plek om te prikken. Overleg zo nodig met een arts als een venapunctie echt niet mogelijk is. De arts kan dan een ander beleid opstellen om het onderzoek uit te voeren.

Hematoom (blauwe plek)
Oorzaken: Lekkage van bloed uit de ader tijdens het prikken.
Symptomen: Zwelling, verkleuring van de huid.
Behandeling: Koelen om de zwelling te verminderen; lichte druk op de plek.

Flebitis (ontsteking van de ader)
Oorzaken: Irritatie door de infuusnaald of infuusvloeistoffen.
Symptomen: Roodheid, warmte, pijn en zwelling rond het infuus.
Behandeling: Verwijder het infuus, leg een warm kompres, en gebruik ontstekingsremmers indien nodig.

Infectie
Oorzaken: Bacteriën die de huid binnendringen tijdens of na het prikken.
Symptomen: Roodheid, zwelling, pusvorming en koorts.
Preventie: Strikte hygiëne en steriele technieken.
Behandeling: Antibiotica (bij ernstige infecties).
Huiswerk
Maak op Thiemen Meulenhoff de volgende opdrachten:
Thiemen Meulenhoff -> Verpleegtechnische handeling
Module 1: Voorbehouden handelingen
Kopje 1: Voorbehouden handelingen

Opdrachten: Verwerkingsopdrachten en Begrijp je de theorie?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Volgende week
Perifeer infuus (voorbereiden en inbrengen)


Slide 13 - Slide

Naast risicovolle en voorbehouden handelingen zijn er overige handelingen die minder risicovol zijn. Deze handelingen vormen niet direct een risico van schade voor de zorgvrager. Het is wel belangrijk om bij elke handeling het protocol te volgen en de handeling deskundig en zorgvuldig uit te voeren. Daarnaast wordt van je gevraagd om altijd zelf na te denken over de toepassing van een handeling bij die specifieke zorgvrager. Er kan altijd een situatie ontstaan waarbij een handeling verkeerd uitpakt of toch risicovol wordt. Je moet dan weten wat je moet doen om de nadelige gevolgen zo klein mogelijk te houden.