This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Regelmatige werkwoorden (les verbes réguliers)
Les 2
Le passé composé (vtt)
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Geef zelf een voorbeeld in het Nederlands van le passé composé.
Slide 4 - Open question
Le passé composé
In deze les gaan we de passé composé behandelen.
We doen dat met de regelmatige werkwoorden die eindigen op
-ER
-IR
Slide 5 - Slide
Twee delen
Om de passé composé te maken, heb je twee delen nodig:
Ik hebgewerkt
Jij hebtgekozenHet blauwewerkwoord is het
Wij hebbengewachthulpwerkwoord
Hij isgevallen Het rode werkwoord is het
Zij zijngeblevenvoltooid deelwoord
Jullie zijn vertrokken
Slide 6 - Slide
Welke hulpwerkwoorden zijn er in het Frans?
Slide 7 - Open question
Schrijf het rijtje van avoir op.
Slide 8 - Open question
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord maak je als volgt:
donner (geven) - er + é = donné (gegeven)
choisir (kiezen) - ir + i = fini (gekozen)
Slide 9 - Slide
Twee delen (met avoir)
De twee delen vertaal je dan zo:
Ik hebgewerkt J' aitravaillé
Jij hebtgekozenTu aschoisi
Wij hebbengewachtNous avonsattendu
Let op: je moet de rijtjes van de hulpwerkwoorden dus ook kennen!
Slide 10 - Slide
Vertaal: Wij hebben gegeten (manger)
Slide 11 - Open question
Vertaal: Jij hebt gekozen (choisir)
Slide 12 - Open question
Twee delen (met être)
Bij de vorige uitleg zag je alleen het hulpwerkwoord avoir, nu gaan we verder met het hulpwerkwoord être.
Je hebt nog steeds twee delen nodig, namelijk het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord.
Maar als être je hulpwerkwoord is, komt er een uitgang achter het voltooid deelwoord.
Slide 13 - Slide
Hulpwerkwoord = être
Ik ben vertrokken = je suis parti (e)
Jij bent vertrokken = tu es parti (e)
Hij is vertrokken = il est parti Je zet de e of s tussen
Zij is vertrokken = elle est partie haakjes als je niet
Wij zijn vertrokken = nous sommes parti (e) sweet of het onderwerp
Jullie zijn vertrokken = vous êtes parti (e) smannelijk of vrouwelijk
U bent vertrokken = vous êtes parti (e) is.
Zij (m) zijn vertrokken = ils sont partis
Zij (v) zijn vertrokken = elles sont parties
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Avoir of être?
Hoe weet je nu wanneer je avoir of être moet gebruiken?
De Fransen hebben iets slims bedacht, namelijk het huis van être: alle werkwoorden die je in een huis kunt plaatsen worden met être vervoegd. Soms noemen ze dit ook wel de bewegingswerkwoorden.
Daarnaast worden wederkerende werkwoorden (die met se (se laver, se tromper, se raser) ervoor) ook met être vervoegd.
aller = gaan
venir = komen
arriver = aankomen
partir = vertrekken
entrer = binnenkomen
sortir = uitgaan
monter = naar boven gaan
descendre = naar beneden gaan
rester = blijven
tomber = vallen
naître = geboren worden
mourir = sterven
rentrer = thuiskomen
retourner = terugkeren
revenir = terugkomen
devenir = worden
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Video
Slide 18 - Slide
Dus: Uit welke twee elementen bestaat de passé composé in het Frans?
Sleep die twee elementen naar het juiste vakje
+
Vorm van het hulpwerkwoord être
Vorm van het hulpwerkwoord avoir
Heel werkwoord
Voltooid deelwoord
Slide 19 - Drag question
Maak hier het rijtje van aller alleen in het Frans