spell/gramm

DOEL

TUSSENLETTERS IN SAMENSTELLINGEN

- je kunt tussenletters in samenstellingen goed spellen



1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

DOEL

TUSSENLETTERS IN SAMENSTELLINGEN

- je kunt tussenletters in samenstellingen goed spellen



Slide 1 - Slide

+
=
fiets + zaal = fietszaal

Slide 2 - Slide

Tussenletters -en-

kort samengevat


Het eerste woord heeft altijd een meervoud op -en.


Bijvoorbeeld:

krantenbezorger - kippensoep - rozengeur

Slide 3 - Slide

Tussenletter -e-

kort samengevat


Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is.

Het eerste woord heeft een versterkende betekenis.

Het eerste woord heeft meervoud op -en én op -s.


Bijvoorbeeld:

Koninginnedag - apetrots- secondewijzer

Slide 4 - Slide

Tussenletter -s-

kort samengevat


De tussenletter -s- kun je meestal horen.

Begint het tweede woord ook met een s- of s-klank, vervang dan het tweede woord om de tussenletter -s- te horen.


Bijvoorbeeld:

meningsverschil - varkensstal / varkensvlees

Slide 5 - Slide

Maak een samenstelling van de woorden:
elektriciteit + centrale

Slide 6 - Open question

Maak een samenstelling van de woorden:
kwaliteit + controle

Slide 7 - Open question

Maak een samenstelling van de woorden:
zee + schepen

Slide 8 - Open question

Maak een samenstelling van de woorden:
muis + val

Slide 9 - Open question

Maak een samenstelling van de woorden:
volk + zanger

Slide 10 - Open question

DOEL

VOLTOOID DEELWOORD

- je kunt voltooide deelwoorden correct spellen



Slide 11 - Slide

VOLTOOID DEELWOORD

Je weet hoe je de persoonsvorm vindt en schrijft. Naast de persoonsvorm kunnen er nog meer werkwoorden in het zin staan, bijvoorbeeld een VOLTOOID DEELWOORD (vd).


Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, is de pv meestal een vorm van zijn, hebben of worden.

Slide 12 - Slide

Vul in:
snoepen
tt = _____, vt = _____, vd = _____

Slide 13 - Open question

Vul in:
koken
tt = _____, vt = _____, vd = _____

Slide 14 - Open question

Vul in:
stapelen
tt = _____, vt = _____, vd = _____

Slide 15 - Open question

Vul in:
dammen
tt = _____, vt = _____, vd = _____

Slide 16 - Open question

Vul in:
rennen
tt = _____, vt = _____, vd = _____

Slide 17 - Open question

Vul in:
lopen
tt = _____, vt = _____, vd = _____

Slide 18 - Open question