1. ZD H1

Grammatica ZD
Blz. 28
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Grammatica ZD
Blz. 28

Slide 1 - Slide

Programma
* Opfriscursus grammatica.
* Zelf aan de slag met de opdrachten.

Slide 2 - Slide

Zinsdelen.......
Welke kennen we ook alweer?

Slide 3 - Slide

Opfriscursus!
Persoonsvorm (pv)
* Is altijd een ...
* Verandert als je de zin ...
* Komt voorop te staan als ...

Slide 4 - Slide

Opfriscursus!
Persoonsvorm (pv)
* Is altijd een werkwoord.
* Verandert als je de zin in een andere tijd zet.
* Komt voorop te staan als je de zin vragend maakt.

Slide 5 - Slide

Opfriscursus!
Persoonsvorm (pv)
* Is altijd een werkwoord.
* Verandert als je de zin in een andere tijd zet.
* Komt voorop te staan als je de zin vragend maakt.

VB: De jongen eet een koekje.

Slide 6 - Slide

Oké, je hebt nu de pv gevonden. Wat is de volgende stap?

Slide 7 - Slide

Oké, je hebt nu de pv gevonden. Wat is de volgende stap?
Verdeel de zin in zinsdelen!

Maar ja, hoe?

Slide 8 - Slide

Verdelen in zinsdelen
* Zinnen zijn eigenlijk aan elkaar geplakte ....

* Zinsdelen kunnen bestaan uit 1 woord, maar ook uit ...

* Voor de persoonsvorm staat altijd ...

* Als je een woord of groepje woorden voor de ... kan zetten, dan is dat een zinsdeel.

Slide 9 - Slide

Verdelen in zinsdelen
* Zinnen zijn eigenlijk aan elkaar geplakte zinsdelen.

* Zinsdelen kunnen bestaan uit 1 woord, maar ook uit een groepje woorden.

* Voor de persoonsvorm staat altijd één zinsdeel.

* Als je een woord of groepje woorden voor de persoonsvorm kan zetten, dan is dat een zinsdeel.

Slide 10 - Slide

De zin is nu in stukjes geknipt..
Onderwerp (ow):
* .../... + pv + andere werkwoorden?
* Als de pv in het meervoud staat dan staat het onderwerp...
* Verander je het ..., dan verandert het onderwerp ook.
* Begint nooit met een ...

Slide 11 - Slide

De zin is nu in stukjes geknipt..
Onderwerp (ow):
* Wie/wat + pv + andere werkwoorden?
* Als de pv in het meervoud staat dan staat het onderwerp ook in het meervoud.
* Verander je het aantal (van de pv), dan verandert het onderwerp ook.
* Begint nooit met een voorzetsel.
Vb: Het meisje drinkt melk.

Slide 12 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg):
* Alle ... samen + ....
* De woorden te en aan het horen bij het werkwoordelijk gezegde als deze voor ... staan.

Slide 13 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wg):
* Alle werkwoorden samen + pv.
* De woorden te en aan het horen bij het werkwoordelijk gezegde als deze voor het hele werkwoord staan.

Vb: Daar staat een man te vissen.

Slide 14 - Slide

Lijdend voorwerp (lv):
* Wie/... + pv + ow + andere ww.

* Je hebt ... (altijd/niet altijd) een lijdend voorwerp.

* Een lijdend voorwerp begint nooit met een ...


Slide 15 - Slide

Lijdend voorwerp (lv):
* Wie/WAT+ pv + ow + andere ww.

* Je hebt niet altijd een lijdend voorwerp.

* Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Vb: Iedere ochtend koop ik een broodje.                                                                                                                                                                                                                                    

Slide 16 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv):
* ...wie/...wie + pv + ow + lv + andere ww.
* Er staat ... een mv in de zin.
* Vaak is het mv een luisteraar of een ...
* Als het met aan/voor begint dan kun je het ...
* Als het niet met aan/voor begint dan kun je het...
 (Dus nooit met een ander voorzetsel!)

Slide 17 - Slide

Meewerkend voorwerp (mv):
* Aan wie/ voor wie + pv + ow + lv + andere ww.
* Er staat lang niet altijd een mv in de zin.
* Vaak is het mv een luisteraar of een ontvanger.
* Als het met aan/voor begint dan kun je het weglaten.
* Als het niet met aan/voor begint dan kun je het erbij bedenken.
 (Dus nooit met een ander voorzetsel!)
Vb: Ik heb mijn muzieklerares een grote bos bloemen gegeven.

Slide 18 - Slide

We zijn er bijna....
Als alle namen vergeven zijn en je houdt toch nog een beetje over in je zin, wat moet je daar dan mee?

Slide 19 - Slide

Bijwoordelijke bepaling (bwb):
* Alle zinsdelen die ...
* Er kunnen ... bwb in een zin staan.
* Antwoord op vragen als...
* Maar ze geven niet allemaal antwoord op een duidelijke ...

Slide 20 - Slide

Bijwoordelijke bepaling (bwb):
* Alle zinsdelen die overblijven.
* Er kunnen meerdere bwb in een zin staan.
* Antwoord op vragen als: Waar? Wanneer? Waarvandaan? Waarheen? Waarom? Waardoor? Hoe?
* Maar ze geven niet allemaal antwoord op een duidelijke vraag.

Vb: We hebben de agent vanmorgen vriendelijk  de weg gevraagd.

Slide 21 - Slide

Aan de slag!                          Blz. 28
Opdracht 1 t/m 5 maken.
    --> Als er staat dat je de zin over moet nemen, dan doe je dat.


Klaar? Lezen in je boek of alvast zelf nakijken.


Slide 22 - Slide