What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Pincode 4basis Hoofdstuk 3 begrippentest
H 3.1 en 3.2 begrippentest
11 begrippen
2 sommen
1 / 15
next
Slide 1:
Slide
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4
This lesson contains
15 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
H 3.1 en 3.2 begrippentest
11 begrippen
2 sommen
Slide 1 - Slide
Wat is automatiseren?
A
Machines nemen het zware werk van mensen over
B
De kosten die je hebt voor het maken van één product
C
De kosten die je hebt in je bedrijf. Bijvoorbeeld voor huur, lonen en reclame.
D
Computers en computerprogramma’s sturen de machines aan.
Slide 2 - Quiz
Hoe bepaal je de kostprijs per product?
A
Negatieve gevolgen van productie waar anderen last van hebben
B
De kosten die je hebt voor het maken van één product.
C
– De middelen die je nodig hebt om iets te produceren: natuur, arbeid en kapitaal
D
De productie per persoon in een bepaalde tijd
Slide 3 - Quiz
Wat is mechaniseren?
A
Machines nemen het zware werk van mensen over
B
Computers en computerprogramma’s sturen de machines aan.
C
– De maximale hoeveelheid die een bedrijf kan produceren
D
Positieve gevolgen van productie waar anderen voordeel van hebben.
Slide 4 - Quiz
Wat zijn productiefactoren?
A
Negatieve gevolgen van productie waar anderen last van hebben.
B
Nieuwe technieken en nieuwe uitvindingen.
C
De middelen die je nodig hebt om iets te produceren: natuur, arbeid en kapitaal.
D
De maximale hoeveelheid die een bedrijf kan produceren
Slide 5 - Quiz
Technologische ontwikkelingen zijn:
A
Negatieve gevolgen van productie waar anderen last van hebben.
B
Machines nemen het zware werk van mensen over
C
De middelen die je nodig hebt om iets te produceren: natuur, arbeid en kapitaal.
D
Nieuwe technieken en nieuwe uitvindingen.
Slide 6 - Quiz
Afzet is:
A
De kosten die je hebt in je bedrijf. Bijvoorbeeld voor huur, lonen en reclame.
B
Het aantal producten dat je verkoopt.
C
Winkelprijs. De verkoopprijs inclusief btw
D
De verkoopopbrengst
Slide 7 - Quiz
Bedrijfskosten zijn:
A
– Negatieve gevolgen van productie waar anderen last van hebben.
B
Positieve gevolgen van productie waar anderen voordeel van hebben.
C
Winkelprijs. De verkoopprijs inclusief btw
D
De kosten die je hebt in je bedrijf. Bijvoorbeeld voor huur, lonen en reclame
Slide 8 - Quiz
Brutowinst is:
A
Nettowinst of nettoverlies. Het bedrag dat overblijft nadat je ook alle bedrijfskosten betaald hebt
B
Verkoopopbrengst. Het totaalbedrag dat je ontvangt door producten te verkopen.
C
Wat je overhoudt van de omzet nadat je de inkoopwaarde ervan betaald hebt.
D
De kosten die je hebt in je bedrijf. Bijvoorbeeld voor huur, lonen en reclame
Slide 9 - Quiz
Wat is het nettoresultaat?
A
Het bedrag dat een winkelier optelt bij de inkoopprijs. Daarmee berekent hij de verkoopprijs
B
Nettowinst of nettoverlies. Het bedrag dat overblijft nadat je ook alle bedrijfskosten betaald hebt.
C
Wat je overhoudt van de omzet nadat je de inkoopwaarde ervan betaald hebt.
D
De kosten die je hebt in je bedrijf. Bijvoorbeeld voor huur, lonen en reclame
Slide 10 - Quiz
De omzet van een webwinkel is:
A
Verkoopopbrengst. Het totaalbedrag dat je ontvangt door producten te verkopen.
B
Nettowinst of nettoverlies. Het bedrag dat overblijft nadat je ook alle bedrijfskosten betaald hebt.
C
– Positieve gevolgen van productie waar anderen voordeel van hebben.
D
Wat je overhoudt van de omzet nadat je de inkoopwaarde ervan betaald hebt.
Slide 11 - Quiz
Brutowinstopslag is:
A
De maximale hoeveelheid die een bedrijf kan produceren
B
Winkelprijs. De verkoopprijs inclusief btw
C
Het bedrag dat een winkelier optelt bij de inkoopprijs. Daarmee berekent hij de verkoopprijs.
D
Wat je overhoudt van de omzet nadat je de inkoopwaarde ervan betaald hebt.
Slide 12 - Quiz
Wat is de consumentenprijs?
A
De kosten die je hebt in je bedrijf. Bijvoorbeeld voor huur, lonen en reclame.
B
Winkelprijs. De verkoopprijs inclusief btw
C
De kosten die je hebt voor het maken van één product.
D
Het bedrag dat een winkelier optelt bij de inkoopprijs. Daarmee berekent hij de verkoopprijs.
Slide 13 - Quiz
Hoeveel is de kostprijs per product?
Een fabriek produceert per jaar 25.000 auto's. De productiekosten zijn €80 miljoen
A
€3,20
B
€320
C
€3.200
D
€3.125
Slide 14 - Quiz
De kostprijs van een banketstaaf is € 6,40. De verkooprijs bedraagt 6,95. Wat is de totale winst wanneer er 625.000 banketstaven worden verkocht?
A
€ 1
B
€ 343.750
C
€ 0,55
D
€ 625.000
Slide 15 - Quiz
More lessons like this
Leerjaar 4 Economie Hst 3 paragraaf 1 Wat zijn de kosten?
November 2018
- Lesson with
10 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4
Pincode 4basis Hoofdstuk 3 begrippentest
November 2023
- Lesson with
17 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4
H3 Ben jij ondernemend? 3.1 Wat zijn de kosten? (Pincode 7e editie)
August 2024
- Lesson with
14 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4
H3 Ben jij ondernemend? 3.1 Wat zijn de kosten? (Pincode 7e editie)
September 2024
- Lesson with
14 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4
H3 Ben jij ondernemend? 3.1 Wat zijn de kosten? (Pincode 7e editie)
October 2024
- Lesson with
14 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4
H3 Ben jij ondernemend? 3.1 Wat zijn de kosten? (Pincode 7e editie)
September 2024
- Lesson with
14 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4
H3 Ben jij ondernemend? 3.1 Wat zijn de kosten? (Pincode 7e editie)
March 2023
- Lesson with
14 slides
Economie
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4
Hoofdstuk 3 paragraaf 2
September 2023
- Lesson with
25 slides
Economie
Middelbare school
mavo
Leerjaar 4