Ostu 3.1 - Persoonsvorm TT (Klas 2)

Welkom bij Nederlands!
Bij Ostu
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Bij Ostu

Slide 1 - Slide

klas 2 
Persoonsvorm tegenwoordige tijd (PVTT)

Doel: je herkent een persoonsvorm en kan deze goed schrijven.

Slide 2 - Slide

Hoe vind je de pv?
A
vraagzin maken
B
zin in andere tijd zetten
C
onderwerp veranderen enkelvoud naar meervoud
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 3 - Quiz

Persoonsvorm TT

*De pv verandert van tijd.

*De pv past zich aan het onderwerp aan. (enkelvoud + meervoud)

* Maak een vraagzin. De PV komt vooraan te staan         

ik                                    stam            Ik koop  een Bigmac.       

hij / zij / het                 stam+T        Hij koopt  een Bigmac.  

wij / jullie                      hele ww      Wij kopen een Bigmac.

'je' achter het WW     stam            Koop je een Bigmac?

    

Slide 4 - Slide

Wat is de ik-vorm van het werkwoord: leven
A
leef
B
leven
C
lev
D
laf

Slide 5 - Quiz

Wat is de ik-vorm van het werkwoord: verliezen
A
verlies
B
verliez
C
verliezen
D
verliest

Slide 6 - Quiz

Wat is de ik-vorm van het werkwoord: vinden
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vin

Slide 7 - Quiz

Wat is de Hij-vorm van het werkwoord: vinden
A
vind
B
vindt
C
vint
D
vin

Slide 8 - Quiz

Wat is de ik-vorm van bedanken?
A
bedanken
B
bedankt
C
bedank

Slide 9 - Quiz

Wat is de Hij-vorm van bedanken?
A
bedanken
B
bedankt
C
bedank

Slide 10 - Quiz

Wat is de ik-vorm van het werkwoord: worden
A
worden
B
word
C
wordt
D
wor

Slide 11 - Quiz

Wat is de Hij-vorm van het werkwoord: worden
A
worden
B
word
C
wordt
D
wor

Slide 12 - Quiz

Voorbeelden Persoonsvorm TT

        

ik                                    stam            Ik koop         dus ook     Ik vind het lekker

hij / zij / het                 stam+T        Hij koopT     dus ook    Hij vindT het lekker

wij / jullie                      hele ww     Wij kopen   dus ook     Wij vinden het lekker

'je' achter het WW     stam            Koop je?      dus ook    Vind je het lekker?

    


Stam = hele ww -EN       hele ww = gooien                    Stam = gooi

Slide 13 - Slide

Hoe schrijf je de pv goed:
Ik verbeter... mijn werk goed. (verbeteren)
A
verbetert
B
verbeterd
C
verbeterdt
D
verbeter

Slide 14 - Quiz

Hoe schrijf je de pv goed:
Hij verbeter... zijn werk goed. (verbeteren)
A
verbetert
B
verbeterd
C
verbeterdt

Slide 15 - Quiz

Hoe schrijf je de pv goed:
Ik verhuis... volgend jaar. (verhuizen)
A
verhuis
B
verhuisdt
C
verhuist
D
verhuisd

Slide 16 - Quiz

Hoe schrijf je de pv goed:
De fabriek verhuis... volgend jaar. (verhuizen)
A
verhuisd
B
verhuisdt
C
verhuist

Slide 17 - Quiz

Hoe schrijf je de pv goed:
Piet we.... in het casino. (wedden)
A
wet
B
wedt
C
wed

Slide 18 - Quiz

Hoe schrijf je de pv goed:
Het ongeluk gebeur.... heel vaak op deze plek. (gebeuren)
A
gebeurdt
B
gebeurt
C
gebeurd

Slide 19 - Quiz

Hoe schrijf je de pv goed:
Fleur loop... elke dag naar school. (lopen)
A
loopdt
B
loopd
C
loopt

Slide 20 - Quiz

Hoe schrijf je de pv goed:
Het rooster verander.... elke periode. (veranderen)
A
verandert
B
veranderd
C
veranderdt

Slide 21 - Quiz

Hoe schrijf je de pv goed:
Klaas bran..... zich aan de hete pan. (branden)
A
brandt
B
brand
C
brand

Slide 22 - Quiz

Wat is dus de regel bij de Pv tt bij de Ik-vorm?
A
stam+t
B
stam
C
stam+DT

Slide 23 - Quiz

Wat is dus de regel bij de PV tt bij de Hij-vorm?
A
stam
B
stam+T
C
Stam+DT

Slide 24 - Quiz

Wat is dus de regel bij de PV tt bij de Wij-vorm?
A
stam
B
stam+T
C
Stam+DT
D
hele WW

Slide 25 - Quiz

Dus kijk naar het onderwerp - Wie doet het?

        

ik                     stam         Ik koop      dus     Ik vind het lekker


hij / Piet / het   stam+T    Hij koopT   dus     Hij vindT het lekker


wij / jullie       hele ww   Wij kopen  dus  Wij vinden het lekker


    



Slide 26 - Slide

Hoe schrijf je de pv goed:
Ik .... het eten niet goed. (verteren)
A
verteert
B
verteerd
C
verteer
D
veteren

Slide 27 - Quiz

Hoe schrijf je de pv goed:
Hij .... het eten niet goed. (verteren)
A
verteren
B
verteert
C
verteerd
D
verteer

Slide 28 - Quiz

Hoe schrijf je de pv goed:
Wij .... het eten niet goed. (verteren)
A
verteer
B
verteert
C
verteerd
D
verteren

Slide 29 - Quiz

Opdracht
Schrijf een verhaaltje van minimaal 5 zinnen Of schrijf 5 losse zinnen. Gebruik de persoonsvormen: vindt, meldt en brandt, gebeurt en onderstreep deze.
 Zorg dat je let op de hoofdletters en leestekens.

Slide 30 - Slide

Als het goed is weet je nu de persoonsvorm te vinden en kun je deze in de tegenwoordige tijd goed schrijven.

Slide 31 - Slide