This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
3 havo spelling H1, H2, H3, H4
leestekens, werkwoordspelling, meervouds -n
Slide 1 - Slide
Op welke plaats in de zin gebruiken we een punt?
Slide 2 - Open question
Wanneer gebruiken we geen punt aan het einde van een zin?
Slide 3 - Open question
Bij welke zin staat de komma op de goede plek?
A
Alles wat ik op school geleerd heb, ben ik alweer vergeten.
B
Alles, wat ik op school geleerd heb ben ik alweer vergeten.
C
Alles wat ik op school geleerd, heb ben ik alweer vergeten.
Slide 4 - Quiz
Volgens welke regel moest de komma bij de vorige vraag op die plaats gezet worden?
Slide 5 - Open question
In welke zin staat de komma op de juiste plaats?
A
Alle medewerkers applaudisseren omdat, de bejaarde patiënt is genezen.
B
Alle medewerkers applaudisseren, omdat de bejaarde patiënt is genezen.
Slide 6 - Quiz
Volgens welke regel moest de komma in de vorige vraag geplaatst worden?
Slide 7 - Open question
In welke zin zijn de komma's goed geplaatst?
A
Melle, Sam, Farik, en Dennis moeten de toets nog inhalen.
B
Melle, Sam, Farik, en, Dennis moeten de toets nog inhalen.
C
Melle, Sam, Farik en Dennis moeten de toets nog inhalen.
Slide 8 - Quiz
Volgens welke regel moet de komma's in de vorige vraag geplaatst worden?
Slide 9 - Open question
In welke zin staat de puntkomma op de juiste plaats?
A
Frank was te laat; zijn fiets bleek gestolen.
B
Je moet het volgende doen; eerst open je de fles en daarna drink je de cola op.
Slide 10 - Quiz
In welke zin staat de dubbele punt op de juiste plek?
A
Iedereen heeft het proefje gedaan: Jesse is alleen de resultaten vergeten te noteren.
B
Je kunt kiezen: je werkt in een groepje van drie of je werkt alleen.
Slide 11 - Quiz
Wanneer gebruik je een puntkomma en wanneer gebruik je een dubbele punt?
Slide 12 - Open question
In welke zin staan de aanhalingstekens op de juiste plaats?
A
De badmeester zei: "Ga niet zonder diploma in het diepe bad."
B
"Ga niet zonder diploma het zwembad in," zei de badmeester.
C
De badmeester zei: "Ga niet zonder diploma in het diepe bad".
Slide 13 - Quiz
En nu zelf: Zet de leestekens op de juiste plek in de volgende zin:
Kunt u dat uitleggen vroeg Anne-Sofie
Slide 14 - Open question
PVTT: In welke zin is de persoonsvorm goed gespeld?
A
De juf verteld een mooi verhaal.
B
De juf vertelt een mooi verhaal.
C
De juf verteldt een mooi verhaal.
D
De juf vertelde een mooi verhaal.
Slide 15 - Quiz
Volgens welke regel is de persoonsvorm uit de vorige vraag gespeld?
Slide 16 - Open question
Hoe spel je de pvtt's?
De kandidaat ... (beantwoorden) alle vragen goed, maar hij ... (geloven) niet dat hij kan winnen.
Slide 17 - Open question
PVVT: Welke pv is juist gespeld?
A
Joost aanvaarde eindelijk het nieuwe vriendje van Elly.
B
Joost aanvaardde eindelijk het nieuwe vriendje van Elly.
C
Joost aanvaardte eindelijk het nieuwe vriendje van Elly.
D
Joost aanvaardt eindelijk het nieuwe vriendje van Elly.
Slide 18 - Quiz
Volgens welke regel is de pv uit de vorige opdracht gevormd?
Slide 19 - Open question
Nu zelf: Noteer de pvvt's correct van de volgende zin:
Niemand ... (verbazen) zich erover de witte spoken 's nachts door de zaal ... (zweven).
Slide 20 - Open question
Engelse werkwoorden in de Nederlandse taal: Wat is de juiste spelling van de pv's in de volgende zin?
Vroeger ... (surfen) Hans vaak op de Geffense Plas en ... (racen) hij door de bossen.
A
surfde, racete
B
surfde, racte
C
surfte, racete
D
surfte, racte
Slide 21 - Quiz
Engelse werkwoorden in de Nederlandse taal: Wat is de juiste spelling van de pv's in de volgende zin?
De aannemer ... (lunchen) eerst met de ambtenaren en ... (deleten) daarna alle bestanden over de bouwfraude.
A
luncht, deletet
B
lunchet, deletet
C
luncht, delete
D
lunchet, delete
Slide 22 - Quiz
Engelse werkwoorden zien er vaak wat raar uit vergeleken met onze "eigen" werkwoorden, bijvoorbeeld "hij deletete" en "jij racet". Wanneer gebruik je een "tussen -e", zoals je die ook ziet bij de twee gegeven voorbeelden?
Slide 23 - Open question
Nu jullie: Zet onderstaande zin in de verleden tijd.
Wij ... (racen) door de gangen en zij ... (hockeyen) in de lokalen.
Slide 24 - Open question
Zet onderstaande zin in de tegenwoordige tijd:
Mijn vader ... (barbecuen), ... (bridgen) en ... (rugbyen) altijd graag in de zomer.
Slide 25 - Open question
het voltooid deelwoord van Engelse werkwoorden:
Mijn vader heeft heerlijk ... (barbecuen).
Slide 26 - Open question
Met of zonder -N!
Welke zin is goed?
A
De meesten mensen bedoelen het goed!
B
De meeste mensen bedoelen het goed!
Slide 27 - Quiz
Met of zonder -N!
Welke zin is goed?
A
Sommigen waren het niet eens met de beslissing.
B
Sommige waren het niet eens met de beslissing.
Slide 28 - Quiz
Met of zonder -N!
Welke zin is goed?
A
De meeste reizigers waren op tijd, maar enkelen hadden de trein gemist.
B
De meeste reizigers waren op tijd, maar enkele hadden de trein gemist.
Slide 29 - Quiz
Met of zonder -N! Wat zijn de regels? Wanneer gebruik een -N en wanneer niet?
Slide 30 - Open question
Welke zin is goed?
A
Velen vinden klassieke muziek niet zo mooi.
B
Vele vinden klassieke muziek niet zo mooi.
Slide 31 - Quiz
A
Enkelen van de ouders bleven achter om de docent te spreken.
B
Enkele van de ouders bleven achter om de docent te spreken.
Slide 32 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Nadat de sporters een slechte wedstrijd gespeeld hadden, gingen velen met een ontevreden gevoel weg.
B
Nadat de sporters een slechte wedstrijd gespeeld hadden, gingen vele met een ontevreden gevoel weg.
Slide 33 - Quiz
En hoe zit het met dieren en dingen?
Welke zin is goed?
A
De velgen van de auto waren allen gestolen.
B
De velgen van de auto waren alle gestolen.
Slide 34 - Quiz
Welke zin is goed?
Door het hoge water zijn vele van de konijnen verdronken.