Laatste les Toetsvoorbereiding Spelling&Grammatica en Stijl

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1,2

Welkom

Nederlands

Samengevat: hoe zoek je ....

de persoonsvorm?

het gezegde?

het onderwerp?

het lijdend voorwerp?

Persoonsvorm?
Rob vindt zijn stage echt de moeite waard.

1. Rob
2. zijn stage
3. vindt
4. de moeite waard

Persoonsvorm?
Ik neem altijd om half vijf de trein naar huis.

1. naar huis
2. ik
3. de trein
4. neem

Gezegde?
We moesten onze bevindingen rapporteren aan de baas.

1. we
2. moesten rapporteren
3. onze bevindingen
4. aan de baas

Gezegde?
Ik ga het pakketje morgen verzenden.

1. morgen verzenden
2. ik ga
3. het pakketje morgen
4. ga verzenden

Onderwerp?
Sharita en Sharon hebben vorige week loonsverhoging gekregen.

1. hebben gekregen
2. Sharita en Sharon
3. loonsverhoging
4. vorige week

Onderwerp?
Gisteren snoeiden de hovenier en zijn stagiaire de laanbomen.

1. de hovenier en zijn stagiaire
2. gisteren snoeiden
3. de laanbomen
4. de hovenier

Lijdend voorwerp?
Rachelle kreeg een zeven voor de praktijkopdracht.

1. voor de praktijkopdracht
2. kreeg
3. een zeven
4. Rachelle

Lijdend voorwerp?
Vanochtend heeft de artiest het optreden afgezegd.

1. heeft afgezegd
2. de artiest
3. het optreden
4. vanochtend

Meewerkend voorwerp?
Kevin stuurt jou zo snel mogelijk zijn aantekeningen.

1. kevin
2. jou
3. stuurt
4. zo snel mogelijk

Meewerkend voorwerp?
De begeleider gaf Stan in de middagpauze een groot compliment.

1. de begeleider
2. in de middagpauze
3. Stan
4. een groot compliment

Bijwoordelijke bepaling?
De parkeerwachter controleerde in de binnenstad alle auto's.

1. de parkeerwachter
2. in de binnenstad
3. alle auto's
4. controleerde

Bijwoordelijke bepaling?
De arts beloofde hem te allen tijde de waarheid te vertellen.

1. de arts
2. te allen tijde
3. hem
4. de waarheid

Deel 2

Lesdoel: Je verwijst correct

Houd de oogdruppels buiten bereik van kinderen door ze in een afsluitbaar medicijnkastje te stoppen.

Verwijswoorden

Met verwijswoorden verwijs je naar andere woorden. Je tekst wordt onbegrijpelijk als je verwijzing niet correct of onduidelijk is. vb. Houd de oogdruppels buiten bereik van kinderen. Bijvoorbeeld door ze in een afsluitbaar medicijnkastje te stoppen.

Naar wie wordt er verwezen?

Lasse Schóne is niet meer weg te denken van de Nederlandse velden. De Deen van Ajax maakt zich op voor het WK in Rusland. 

Naar welk(e) woorden wordt verwezen?

"Eigenlijk is het nog steeds ongelofelijk dat Tom de Giro heeft gewonnen. Als ik thuis in mijn mancave naar de roze trui kijk die hij aan mij en de andere ploeggenoten heeft gegeven, dan word ik daar heel blij van. Het was fantastisch om mee te maken, een van de hoogtepunten uit mijn loopbaan. "

Lees de zinnen.  Wordt de verwijzing goed gebruikt?

1. Serveer de groenten zo vers mogelijk aan de gasten door ze na ontvangst meteen in te vriezen.

2. Houden je kinderen niet van groenten? Doe ze dan eens door de spaghettisaus of maak er soep van. 

3. Een wielrenner kwam in een hek met prikkeldraad terecht en liep daarbij zware snijwonden op. Vandaag is het rustdag en krijgt het peleton de kans zijn wonden te likken. 

Zij, ze, hen of hun?

1. Mark en Amy treden af als bestuurslid. .......zijn niet herkiesbaar. 

2.Volgens..............is mijn stage uitstekend verlopen.

3.Maak jij de notulen? .....moeten morgen verstuurd worden.

4.Om twee uur gaat ..........trein. Breng jij.........weg?

5.Het bedrijf levert ................niet alleen het plantmateriaal, maar ook technische assistentie.

1. Gebruik zij, ze hen en hun voor personen.

2. Meestal kun je zij/ze gebruiken, behalve:

hen:alleen na een voorzetsel of als lijdend voorwerp

hun: alleen om een bezit aan te geven of als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel

hen: Geef je de cadeaubonnen aan hen? (voorzetsel)

hen: Marit belt hen vandaag. (lijdend voorwerp)

hun: Wat is hun telefoonnummer? (bezit)

hun: Geef je hun een cadeaubon? (mw voorwerp z vrz)

Deel 3

Werkwoordspelling

WERKWOORDSPELLING

werkwoordspelling

1. Hij heeft de boel belazerd
2. Hij heeft de boel belazert

werkwoordspelling

1. Het hout is opgebrandt.
2. Het hout is opgebrand.

werkwoordspelling

1. Hij onthoud.
2. Hij onthoudt.

werkwoordspelling

1. Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
2. Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.

werkwoordspelling

1. hij bediend
2. hij bedient

Werkwoordspelling

1. Makkie, kom maar op!
2. Redelijk, ik maak af en toe een foutje
3. Niet zo goed, ik maak regelmatig een fout
4. Moeilijk, ik begrijp er niks van

werkwoordspelling

1. Hij bediend
2. Hij bedient
3. Hij bediendt

Ik ben klaar voor de toets Nederlands

😒🙁😐🙂😃