Spelling herhaling leerjaar 1

Spelling herhaling leerjaar 1
quiz met uitleg
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Spelling herhaling leerjaar 1
quiz met uitleg

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Na deze les 
  • gebruik je hoofdletters correct 
  • schrijf je meervoudsvormen correct
  • schrijf je de verkleinwoorden correct
  • gebruik je de samenstellingen correct

Slide 2 - Slide

Herhalingsquiz hoofdletters
Noteer bij elke vraag het juiste antwoord

Slide 3 - Slide

Welke zin is goed?
A
Rotterdam ligt in de provincie Zuid-Holland.
B
rotterdam ligt in de provincie Zuid-holland.
C
Rotterdam ligt in de provincie Zuid-holland.
D
rotterdam ligt in de provincie Zuid-Holland.

Slide 4 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Anke zit op een Christelijke middelbare school.
B
Anke zit op een christelijke middelbare school.
C
Anke zit op een Christelijke middelbare School.
D
Anke zit op een christelijke middelbare School.

Slide 5 - Quiz

Welke spelling is juist?
A
De eerste wereldoorlog duurde van 1914 tot 1918.
B
De eerste Wereldoorlog duurde van 1914 tot 1918.
C
De Eerste wereldoorlog duurde van 1914 tot 1918.
D
De Eerste Wereldoorlog duurde van 1914 tot 1918.

Slide 6 - Quiz

Welke spelling is juist?
A
'S avonds gaat Nikki sporten.
B
'S avonds gaat nikki sporten.
C
's Avonds gaat mevrouw van Hagel sporten.
D
's Avonds gaat mevrouw Van Hagel sporten.

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Herhalingsquiz meervouden
Noteer bij elke vraag het juiste antwoord

Slide 14 - Slide

Wat is het meervoud van konijn?
A
konijnen
B
konijnnen
C
konijns
D
konijnderen

Slide 15 - Quiz

Wat is het meervoud van paragraaf?
A
paragraven
B
paragrafen
C
paragraaven
D
paragraafen

Slide 16 - Quiz

Wat is het meervoud van knie?
A
knies
B
knieen
C
knieën
D
kniën

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Video

Herhalingsquiz verkleinwoorden
Noteer bij elke vraag het juiste antwoord

Slide 19 - Slide

Wat is het verkleinwoord van café
A
cafétje
B
cafeetje

Slide 20 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van cd?
A
cd-rompje
B
cd-rommetje

Slide 21 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van taxi?
A
taxitje
B
taxietje

Slide 22 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van koning?
A
koningje
B
koninkje

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Herhalingsquiz samenstellingen
Noteer bij elke vraag de juiste samenstelling

Slide 27 - Slide

Samenstelling van fiets + sleutel
A
fietsensleutel
B
fietssleutel

Slide 28 - Quiz

Samenstelling van diploma+uitreiking
A
diploma-uitreiking
B
diplomauitreiking

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Link

Huiswerk
Hoofdstuk "spelling" 

Slide 32 - Slide