This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Wat zijn materiële vaste activa?
A
Gebouwen, deelneming en goodwill
B
Gebouwen, inventaris en auto
C
Auto, grond en deelneming
D
Grond, gebouwen en goodwill
Slide 1 - Quiz
Deelnemingen, horen bij de:
A
Immateriële vaste activa
B
Vlottende activa
C
Materiële vaste activa
D
Financiële vaste activa
Slide 2 - Quiz
Een licentie is:
A
het recht om een bepaald gebied te exploiteren
B
Kosten van product-ontwikkeling
C
De overnameprijs van een bedrijf
D
exploitatie van een door een ander bedrijf ontwikkeld product
Slide 3 - Quiz
Het doel van een deelneming is:
A
Langdurige samenwerking gericht op eigen werkzaamheden
B
Winst maken als je het bedrijf weer verkoopt
C
Beleggen van overtollige kasmiddelen
D
Zeggenschap krijgen in een ander bedrijf
Slide 4 - Quiz
Wat is geen voorziening die op de balans staat...
A
Watervoorziening
B
Pensioenvoorziening
C
Voorziening groot onderhoud
D
Garantievoorziening
Slide 5 - Quiz
Wat is geen onderdeel van het eigen vermogen
A
Geplaatst aandelenkapitaal
B
Onverdeelde winst
C
Maatschappelijke aandelenkapitaal
D
Herwaarderingsreserve
Slide 6 - Quiz
Y nv plaats voor €1.500.000 aan aandelen met een nominale waarde van €10 per aandeel. De emissiekoers bedraagt €15. Met hoeveel euro stijgt de agioreserve?
A
€500.000
B
€750.000
C
€1.500.000
D
€2.250.000
Slide 7 - Quiz
De onderneming bewaart een gedeelte van de winst. Hierdoor ontstaat:
A
Winstreserve
B
Agioreserve
C
Herwaarderingsreserve
D
Statutaire reserve
Slide 8 - Quiz
De vaste activa van een onderneming stijgt in waarde. hierdoor ontstaat:
A
Winstreserve
B
Agioreserve
C
Herwaarderingsreserve
D
Statutaire reserve
Slide 9 - Quiz
Tot welke categorie op de balans behoren de vooruitontvangen bedragen?
A
Vlottende activa
B
Eigen vermogen
C
Liquide middelen
D
Kort vreemd vermogen
Slide 10 - Quiz
Voorbeelden van lang vreemd vermogen zijn:
A
hypothecaire lening, rekening courantkrediet en obligatielening
B
voorzieningen, hypothecaire lening obligatielening en nog te betalen bedragen
C
hypothecaire lening, obligatielening en converteerbare obligatielening
D
crediteuren, hypothecaire lening en obligatielening
Slide 11 - Quiz
Wat is niet waar over goodwill?
A
Verschil tussen de intrinsieke waarde en de nominale waarde