Quiz H40 en H41

Wat zijn materiële vaste activa?
A
Gebouwen, deelneming en goodwill
B
Gebouwen, inventaris en auto
C
Auto, grond en deelneming
D
Grond, gebouwen en goodwill
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat zijn materiële vaste activa?
A
Gebouwen, deelneming en goodwill
B
Gebouwen, inventaris en auto
C
Auto, grond en deelneming
D
Grond, gebouwen en goodwill

Slide 1 - Quiz

Deelnemingen, horen bij de:
A
Immateriële vaste activa
B
Vlottende activa
C
Materiële vaste activa
D
Financiële vaste activa

Slide 2 - Quiz

Een licentie is:
A
het recht om een bepaald gebied te exploiteren
B
Kosten van product-ontwikkeling
C
De overnameprijs van een bedrijf
D
exploitatie van een door een ander bedrijf ontwikkeld product

Slide 3 - Quiz

Het doel van een deelneming is:
A
Langdurige samenwerking gericht op eigen werkzaamheden
B
Winst maken als je het bedrijf weer verkoopt
C
Beleggen van overtollige kasmiddelen
D
Zeggenschap krijgen in een ander bedrijf

Slide 4 - Quiz

Wat is geen voorziening die op de balans staat...
A
Watervoorziening
B
Pensioenvoorziening
C
Voorziening groot onderhoud
D
Garantievoorziening

Slide 5 - Quiz

Wat is geen onderdeel van het eigen vermogen
A
Geplaatst aandelenkapitaal
B
Onverdeelde winst
C
Maatschappelijke aandelenkapitaal
D
Herwaarderingsreserve

Slide 6 - Quiz

Y nv plaats voor €1.500.000 aan aandelen met een nominale waarde van €10 per aandeel. De emissiekoers bedraagt €15. Met hoeveel euro stijgt de agioreserve?
A
€500.000
B
€750.000
C
€1.500.000
D
€2.250.000

Slide 7 - Quiz

De onderneming bewaart een gedeelte van de winst. Hierdoor ontstaat:
A
Winstreserve
B
Agioreserve
C
Herwaarderingsreserve
D
Statutaire reserve

Slide 8 - Quiz

De vaste activa van een onderneming stijgt in waarde. hierdoor ontstaat:
A
Winstreserve
B
Agioreserve
C
Herwaarderingsreserve
D
Statutaire reserve

Slide 9 - Quiz

Tot welke categorie op de balans behoren de vooruitontvangen bedragen?
A
Vlottende activa
B
Eigen vermogen
C
Liquide middelen
D
Kort vreemd vermogen

Slide 10 - Quiz

Voorbeelden van lang vreemd vermogen zijn:
A
hypothecaire lening, rekening courantkrediet en obligatielening
B
voorzieningen, hypothecaire lening obligatielening en nog te betalen bedragen
C
hypothecaire lening, obligatielening en converteerbare obligatielening
D
crediteuren, hypothecaire lening en obligatielening

Slide 11 - Quiz

Wat is niet waar over goodwill?
A
Verschil tussen de intrinsieke waarde en de nominale waarde
B
Dat wat je meer betaalt dan de intrinsieke waarde
C
is immateriële activa
D
een vergoeding voor de goede reputatie

Slide 12 - Quiz