1.5 Transport door membranen

Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 5: Transport door membranen
1 / 33
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 1: Inleiding in de biologie
Basisstof 5: Transport door membranen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Start friet-practicum
  • Korte herhaling
  • Leerdoelen doornemen
  • Uitleg 1.5: Transport door membranen
  • Afmaken friet-practicum
  • Opdrachten

Slide 2 - Slide

Start friet-practicum
  • 3x genummerd flesje met zoutoplossing, suikeroplossing of water (1, 2 en 3)
  • 4x frietje
  • Stop met pincet in elk flesje een frietje 
  • 1x frietje laat je liggen op de tray
  • Draai dop op flesje
  • 45 minuten wachten

Slide 3 - Slide

Wat voor weefsel is dit?
A
kraakbeenweefsel
B
huidweefsel
C
botweefsel
D
spierweefsel

Slide 4 - Quiz

Hiernaast zie je een orgaanstelsel van een hond. Welk orgaanstelsel is dit?
A
skelet
B
Verteringsstelsel
C
Skelet en verteringsstelsel

Slide 5 - Quiz

Wat is een organel?
A
Een heel klein orgaan
B
Een orgaan van een dier
C
Tante Nel die het instrument orgaan bespeeld
D
Een onderdeel van de cel

Slide 6 - Quiz

Is de celkern een organel?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

Welk organel komt niet bij dieren voor?
A
kern
B
vacuole
C
celwand
D
chloroplast

Slide 8 - Quiz

Welk organel zie je hier?
A
Ribosoom
B
Ruw ER
C
Glad ER
D
Golgi-apparaat

Slide 9 - Quiz

Door welk organel worden eiwitten gemaakt
A
Ribosomen
B
Golgi-systeem
C
Ruw Endoplasmatisch reticulum
D
Glad Endoplasmatisch reticulum

Slide 10 - Quiz

Wat is de functie van dit organel?
A
Genereren van energie
B
Maken van eiwitten
C
Transport van eiwitten
D
Enzymatische afbraak

Slide 11 - Quiz

Welk organel zorgt voor energie?
A
Chloroplast
B
Mitochondrium
C
Lysosoom
D
ATP

Slide 12 - Quiz

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
  • De concentratie van een oplossing berekenen;
  • Uitleggen wat diffusie en osmose is, en toelichten welke rol osmose speelt bij de stevigheid van planten;
  • Beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.

Slide 13 - Slide

Membranen
  • Cellen nemen stoffen op en geven stoffen af
  • Deze stoffen passeren het celmembraan
  • Het celmembraan is een dubbele laag fosfolipiden (2 vetzuren met 1 fosfor) en daartussen eiwitmoleculen.
  • Eiwitmoleculen die een rol spelen bij transport noem je transporteiwitten

Slide 14 - Slide

Membranen
  • Cellen nemen stoffen op en geven stoffen af
  • Deze stoffen passeren het celmembraan
  • Het celmembraan is een dubbele laag fosfolipiden (2 vetzuren met 1 fosfor) en daartussen eiwitmoleculen.
  • Eiwitmoleculen die een rol spelen bij transport noem je transporteiwitten

Slide 15 - Slide

Membranen
  • Het celmembraan is een dubbele laag fosfolipiden (2 vetzuren met 1 fosfor) en daartussen eiwitmoleculen.
  • Eiwitmoleculen die een rol spelen bij transport noem je transporteiwitten
  • Aan sommige eiwitmoleculen zitten koolhydraatketens voor de herkenning van de cel door andere cellen.

Slide 16 - Slide

Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen. Zes groepen voedingsstoffen zijn: eiwitten, koolhydraten, mineralen, vetten, vitaminen en water. Van welke kan je zeker zeggen dat ze bouwstenen leveren voor membranen?

Slide 17 - Open question

Transport door membranen
  • In cellen is een oplossing aanwezig met een bepaalde concentratie.
  • De concentratie van een oplossing geeft aan hoeveel opgeloste stof er in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel aanwezig is. 

Slide 18 - Slide

Transport door membranen
  • De stoffen in de cel zijn opgelost in water
  • In cellen is er dus een oplossing aanwezig met een bepaalde concentratie.
  • De concentratie van een oplossing geeft aan hoeveel opgeloste stof er in een bepaalde hoeveelheid oplosmiddel aanwezig is. 
Concentratie is uit te drukken in:
  • Gram per liter (g/L of GL-1)
  • Gram per kubieke decimeter (g/dm3 of g dm-3)
  • Procenten (%)
  • Parts per million (ppm, 0,0001%)

Slide 19 - Slide

Diffusie
  • Diffusie is de verplaatsing van een stof van een plek met een hoge concentratie naar een plek met een lage concentratie.
  • Diffusie vindt plaats in gasvormig of vloeibaar medium.
  • Door diffusie verdelen moleculen zich homogeen over de beschikbare ruimte.
  • De diffusiesnelheid is afhankelijk van de temperatuur en het medium.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Diffusie door een permeabele wand

Slide 22 - Slide

Wanneer is de diffusiesnelheid hoger? Bij een hoge of lage temperatuur, en in gas of vloeibaar medium?
A
Lage temperatuur, gas
B
Hoge temperatuur, gas
C
Lage temperatuur, vloeibaar
D
Hoge temperatuur, vloeibaar

Slide 23 - Quiz

Osmose
  • Osmose is diffusie van water door een semipermeabel membraan
  • Een permeabel membraan is een doorlatend membraan waar moleculen doorheen kunnen die kleiner zijn dan poriën in de wand
  • Een semipermeabel membraan is een doorlatend membraan waar alleen kleine moleculen doorheen kunnen

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Osmose door een semipermeabele wand

Slide 26 - Slide

Osmostische waarde/druk
  • Osmotische waarde is het aantal opgeloste deeltjes per volume-eenheid
  • Hoe meer deeltjes, hoe hoger de osmotische waarde.
  • Osmotische druk is de aanzuigkracht van de ene oplossing op de andere oplossing.
  • De grootte wordt bepaald door de concentratie opgeloste deeltjes in een oplossing.

Slide 27 - Slide

Osmose is een vorm van diffusie. Welke stof gaat bij osmose van een hoge naar een lage concentratie?

Slide 28 - Open question

Oefenen met concentraties
  • Een fysiologische zoutoplossing is een oplossing van 0.9% keukenzout.
  • Je maakt 250 ml fysiologische zoutoplossing. Hoeveel g keukenzout moet je oplossen?
  • Je maakt 20g keukenzoutoplossing van 5%. Hoeveel g zout en hoeveel g water heb je dan nodig?
  • Kristel lost 3g keukenzout en 2g suiker op in 20g water.
  • Hoe groot is de concentratie zout, en hoe groot is de suikerconcentratie? 

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Afmaken friet-practicum
  • Haal met pincet frietjes uit de flesjes en leg ze op de tray - onthoud goed welk frietje uit welk flesje komt!
  • Check frietjes en schrijf je bevindingen op
  • Beantwoord vraag: welk nummer flesje hoort bij de zoutoplossing, glucoseoplossing en water? 

Slide 31 - Slide

Huiswerk
  • Lees 1.5 goed door en maak opdracht 82 

Slide 32 - Slide

Wat gaat er gebeuren? Leg je antwoord uit.

Slide 33 - Open question