Zinsdelen H2 wwg

Grammatica zinsdelen
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Ik kan/weet:
  • het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.

Slide 2 - Slide

Startopdracht
Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden op

Slide 3 - Slide

Werkwoordelijk gezegde (wwg)
  • alle werkwoorden in de zin
  • dus de pv en alle andere eventuele werkwoorden
  • als de woorden 'te' of 'aan het' voor een werkwoord staan, horen deze ook bij het wwg

Slide 4 - Slide

Werkwoordelijke uitdrukking
Soms is het werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking. 

- een vaste combinatie van een werkwoord met andere woorden.

- altijd figuurlijk (en dus niet letterlijk).

Slide 5 - Slide


Ik raak nu de kluts kwijt.
Figuurlijke betekenis
Werkwoordelijke uitdrukking

Janine koos het hazepad.
Figuurlijke betekenis
Werkwoordelijke uitdrukking



Jesse raakt vaak zijn sleutels kwijt.
Letterlijke betekenis
Geen werkwoordelijke uitdrukking

Youssef koos een raketijsje.
Letterlijke betekenis
Geen werkwoordelijke uitdrukking







Werkwoordelijke uitdrukkingen

Slide 6 - Slide

Oefenen
Noteer pv + ow + wwg

  1. In zijn ondergrondse gangenstelsel zoekt de mol zijn voedsel: wormen.
  2. De wandelaars van de vierdaagse vertrekken sinds 1925 vanuit Nijmegen.
  3. Al in de jaren vijftig heeft John Hetrick het idee voor airbags ontwikkeld. 

Slide 7 - Slide

Oefenen
Noteer pv + ow + wwg
4. De verste met het blote oog zichtbare sterren liggen op een afstand van ongeveer 8000 lichtjaren van de aarde. 
5. Worden op een onbewoond eiland gestrande mensen weleens gered?
6. Wim. T. Schippers maakte een vreemd kunstwerk: een vloer van pindakaas. 

Slide 8 - Slide

Opdracht
Maken opdracht 3(alleen 1 en opdracht 4)


timer
15:00

Slide 9 - Slide

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 10 - Quiz

Benoem de persoonsvorm in de volgende zin:

"Wat is de persoonsvorm in deze zin?"
A
wat
B
is
C
de persoonsvorm
D
in

Slide 11 - Quiz

Wat is de regel om het onderwerp / onderwerpen van een zin te vinden?
A
wie/wat = onderwerp
B
wat = onderwerp
C
wie/wat +pv = onderwerp
D
Je hebt geen regel nodig

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
het onderwerp
B
een zin
C
Ik
D
halen

Slide 13 - Quiz

Ik ben naar school gelopen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
gelopen

Slide 14 - Quiz

Is de zin goed in zinsdelen verdeeld?

De mevrouw / is / heel erg aardig / voor mij.

A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
B
De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Slide 16 - Quiz

Hij is zijn spullen vergeten.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
is
B
is vergeten
C
zijn spullen
D
hij

Slide 17 - Quiz

Daar help ik de klanten.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
de klanten
B
help
C
daar
D
ik

Slide 18 - Quiz

Ik kan nu het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden.
A
Ja, dat lukt me prima.
B
Ik vind het nog wel lastig, dus ik moet nog meer oefenen.
C
Nee, ik snap het echt nog niet.

Slide 19 - Quiz

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 20 - Quiz