This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat weet je al?
- WG/NG
-mv
-BWB
-HZ/BZ
-vw, psv, bzv
Slide 2 - Slide
Deze les
- Bespreken: pakketje H4.8/H5.7 t/m opdr.8
- VRAGEN?
- LessonUp-quiz
- nakijken pakketje (had je al thuis moeten doen!)
- keuze uit opdr. 10 t/m 13 + allen: opdracht 14
Slide 3 - Slide
Welk psv of welke psv's zitten in deze zin?
Je kunt ze morgen bij mevrouw Meijer ophalen.
A
je
B
mevrouw Meijer
C
je + ze
D
morgen
Slide 4 - Quiz
Bijwoordelijke bepaling? Na dit teleurstellende seizoen zal PSV de trainer ontslaan.
A
Na dit teleurstellende seizoen
B
PSV
C
de trainer
D
geen bijwoordelijke bepaling
Slide 5 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch
Slide 6 - Quiz
Welke zin heeft geen meewerkend voorwerp?
A
Je moet je slippers aan de waterkant laten staan.
B
Marlies heeft voor haar moeder bloemen meegenomen.
C
Neem je een glaasje water voor me mee?
D
Ik heb na afloop iets lekkers voor de kinderen
Slide 7 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch
Slide 8 - Quiz
Welke zin heeft geen meewerkend voorwerp?
A
Je moet je slippers aan de waterkant laten staan.
B
Marlies heeft voor haar moeder bloemen meegenomen.
C
Neem je een glaasje water voor me mee?
D
Ik heb na afloop iets lekkers voor de kinderen
Slide 9 - Quiz
Welke zin heeft geen meewerkend voorwerp?
A
Je moet je slippers aan de waterkant laten staan.
B
Marlies heeft voor haar moeder bloemen meegenomen.
C
Neem je een glaasje water voor me mee?
D
Ik heb na afloop iets lekkers voor de kinderen
Slide 10 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch
Slide 11 - Quiz
De wedstrijd werd helaas afgelast.
wg of ng?
A
wg
B
ng
Slide 12 - Quiz
Ik was behoorlijk boos na die ruzie.
wg of ng?
A
wg
B
ng
Slide 13 - Quiz
Ik blijf proberen om kampioen te worden.
wg of ng?
A
wg
B
ng
Slide 14 - Quiz
Welke zinsontleding is goed?
A
Wij /gaan/ niet / naar school fietsen.
B
Wij /gaan/ niet / naar school/ fietsen.
C
Wij /gaan/ niet naar school fietsen.
D
Wij /gaan niet / naar school fietsen.
Slide 15 - Quiz
Wat is hoofdzin, wat bijzin?
Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen.
A
BZ + HZ
B
HZ + HZ
C
HZ + BZ
D
BZ + BZ
Slide 16 - Quiz
Wat is hoofdzin, wat bijzin?
Wie aan mijn vriendje zit, zal ik een waarschuwing geven.
A
BZ + HZ
B
HZ + HZ
C
HZ + BZ
D
BZ + BZ
Slide 17 - Quiz
Wat is hoofdzin, wat bijzin?
Het is ongelooflijk, maar zij heeft dat echt tegen mij gezegd.
A
BZ + HZ
B
HZ + HZ
C
HZ + BZ
D
BZ + BZ
Slide 18 - Quiz
Als je van deze twee enkelvoudige zinnen een samengestelde zin maakt, welk voegwoord ga je dan gebruiken? Ik ga vanavond koken voor mijn moeder. Zij is zo moe van het werken.
A
en
B
maar
C
omdat
D
want
Slide 19 - Quiz
Bepaal in onderstaande zinnen: samengesteld of enkelvoudig? Wil je nog een keer opscheppen of wil je graag een toetje?
A
samengesteld
B
enkelvoudig
Slide 20 - Quiz
Bepaal in onderstaande zinnen: samengesteld of enkelvoudig? Hij zag de vrachtauto met grote snelheid naderen.