Hoofdstuk 4 grammatica zinsdelen herhalen

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui en je leerwerkboek;
  • je laptop (log alvast in bij LessonUp).
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je etui en je leerwerkboek;
  • je laptop (log alvast in bij LessonUp).

Slide 1 - Slide

Planning
  • Wat weet je al van 4.7 zinsdelen?
  • Hoe gingen de opdrachten van 5.8?
  • Werkmoment
  • Afsluiten van de les

Slide 2 - Slide

4.7 Grammatica zinsdelen
  • Je weet wat enkelvoudige en samengestelde zinnen zijn.
  • Je kunt een zin ontleden met de volgende zinsdelen:
  1. Gezegde: wg of ng
  2. Onderwerp
  3. Lijdend voorwerp
  4. Meewerkend voorwerp

Slide 3 - Slide

Terwijl de zon buiten schijnt, zit ik binnen huiswerk te maken.
A
Twee hoofdzinnen
B
Een bijzin en een hoofdzin

Slide 4 - Quiz

Ik ben heel erg moe, dus ik ga zo slapen.
A
Twee hoofdzinnen
B
Een hoofdzin en een bijzin

Slide 5 - Quiz

Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Stap 5
Zoek pv en zet zinsdeelstrepen
Zoek het gezegde
Zoek het onderwerp
Zoek het lijdend voorwerp
Zoek het meewerkend voorwerp

Slide 6 - Drag question

Als de persoonsvorm in het enkelvoud staat, dan staat het onderwerp dat ook.
A
niet waar
B
waar

Slide 7 - Quiz

Dit lied is een enorme hit.
Wat is het gezegde?
A
wg
B
ng

Slide 8 - Quiz

Bij een naamwoordelijk gezegde heb je nooit een lijdend voorwerp.
A
niet waar
B
waar

Slide 9 - Quiz

De artiest had zijn fans vele hits gegeven.
LV in deze zin is:
A
de artiest
B
zijn fans
C
vele hits
D
had gegeven

Slide 10 - Quiz

Het onderwerp en het lijdend voorwerp beginnen nooit met een voorzetsel.
A
niet waar
B
waar

Slide 11 - Quiz

Zijn moeder had Kees een nieuwe
fiets gegeven.
MV in deze zin is:
A
zijn moeder
B
Kees
C
een nieuwe fiets
D
had gegeven

Slide 12 - Quiz

Bij het meewerkend voorwerp moet er altijd 'aan' of 'voor' voor staan.
A
niet waar
B
waar

Slide 13 - Quiz

Enkelvoudige zin

  • Zin waarin 1 persoonsvorm staat.
  • Een enkelvoudige zin is altijd een hoofdzin.
  • Persoonsvorm en onderwerp staan naast elkaar.
Samengestelde zin
  • Bestaat uit 2 of meer zinnen (en dus pv's).
  • Combinatie hoofdzin - hoofdzin. Of hoofdzin - bijzin, bijzin - hoofdzin.
  • Bijzin: ww staan achteraan.
  • Bijzin: o en pv kan iets of staat iets tussen.

Slide 14 - Slide

Huiswerk: vragen?
Opdracht 11: zn, hww, kww, zww
Opdracht 12: bn, lw, vz
Opdracht 13: av en vw
Opdracht 14: psv en bzv
Opdracht 15: vrv

Slide 15 - Slide

Werkmoment
  • Opdrachten nog niet nagekeken van 4.7, 4.8 of 5.8?                                                                                         Eerst doen.
  • Maak Test Jezelf 4.7.
  • Zorg dat alle leerdoelen op groen staan.
  • Leerdoel op rood? Vraag of oefen eerst met Versterk jezelf.

Slide 16 - Slide

Tot straks!

Slide 17 - Slide

Stappenplan ontleden p. 152
  1. Onderstreep de pv => zet zin andere tijd
  2. Zet zinsdeelstrepen => deel zo groot mogelijk voor pv
  3. Benoem wg of ng => wg: onderwerp doet iets => zww                                                    => ng: onderwerp is iets => kww+aanvulling
  4. Benoem o => wie/wat + gezegde?
  5. Benoem lv => wie/wat + wg + o? (dus niet bij ng)
  6. Benoem mv => aan/voor wie/wat + gezegde + o + lv?
o en lv starten nooit met vz

Slide 18 - Slide