4H - H3 - Trappen van vergelijking

4H - H3 - Trappen van vergelijking
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

4H - H3 - Trappen van vergelijking

Slide 1 - Slide

Blz. 105, les mots blokje 'lire'

Slide 2 - Slide

Maak de goede combinaties
trier les déchets
se renseigner
se taire
distribuer
promettre
afval scheiden
informeren
zwijgen
uitdelen
beloven

Slide 3 - Drag question

promettre =

Slide 4 - Open question

se taire =

Slide 5 - Open question

trier les déchets =

Slide 6 - Open question

se renseigner =

Slide 7 - Open question

Maak de goede combinaties
le soutien
le don
les frais
la vente
le défi
afval scheiden
informeren
zwijgen
uitdelen
beloven

Slide 8 - Drag question

le besoin =

Slide 9 - Open question

le soutien =

Slide 10 - Open question

d'ailleurs =

Slide 11 - Open question

les frais =

Slide 12 - Open question

Grammaire partie 1: De trappen van vergelijking 

Slide 13 - Slide

Vergrotende trap
Zet 'plus' voor het bijvoeglijk nw. 
 Lisa est plus grande.

Als je vergelijking maakt = + 'que'
Lisa est plus grande que Tim.

Slide 14 - Slide

De overtreffende trap 
Zet le/la/les voor de vergrotende trap:
Lisa est la plus grande t

!! De overtreffende trap van een bijwoord maak je altijd + le 
Il roule le plus lentement

Slide 15 - Slide

Vul de vergrotende en overtreppende trap in.
Klein:   petit  - .................  - ......................
Groot:  grand - ................ - ......................
Sterk:   fort - ................... - .....................

Slide 16 - Slide

Zet de vergelijking of overtreffende trap in de goede vorm:
  1. Pauline est (kleiner dan) ..........  ...........  ................ Nathan. 
  2. Elles sont (intelligenter dan) .........  .......  ......... les gaçons. 
  3. Tom est (de grootste) ..........   .............  .......... de la classe.
  4. Julia est (het sportiefst) ........  ..........  ........... de son équipe. 
  5. Nathan, tu es (het oudst) ....... ........  .......... de l'école.  

Slide 17 - Slide

Andere vergelijkingen:
Minder & even....

Minder ...... dan =    moins...... que 
Even ........... als  =    aussi ......... que 

Il est moins grand que Tom
elles est aussi petite que Julia

Slide 18 - Slide

Vul de goede vergelijking in:
  1. Even lang als = ..................................
  2. Minder snel dan = ..............................
  3. even sterk als = ..............................
  4. duurder dan = .................................
  5. minder beleeft dan = ....................
  6. even dik als = ..................
 

Slide 19 - Slide

De plaats:
Denk aan het rijtje (rijmpje)

Un garçon plus sympa
Le garçon le plus sympa

Une plus belle photo
La plus belle photo

Slide 20 - Slide

Goed - Beter - Best
Bijvoeglijk naamwoord:                          Bijwoord:
goed = bon                                                   goed = bien
beter = meilleur                                          beter = mieux
beste = le meilleur                                     beste = le mieux

Slide 21 - Slide

Au travail!
Blz. 67 
Faire exercice 11 helemaal. 

Nakijken décrire les personnes

Slide 22 - Slide