Nederlands schrijven

Nederlands schrijven
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Nederlands schrijven

Slide 1 - Slide

Mededelingen
- 11 maart schrijfexamen
- 18 maart CE lezen/luisteren/kijken
- schrijfopdracht feedback

Slide 2 - Slide

Doel
- Oefenen met werkwoordspelling
- Opbouw schrijfopdracht helder
- Je weet wat signaalwoorden zijn
- Je weet welke verbanden er in een tekst zijn

Slide 3 - Slide

Weet je het nog?
Smurft --> ikvorm + t
Smurfde --> ik vorm + te of de
Gesmurft --> 't Kofschip
Hele werkwoord - en. Laatste letter in 't Kofschip? T 
Niet? D

Slide 4 - Slide

De boer heeft de akker (ploegen)

Slide 5 - Open question

Teun (hakselen) de maïs (tt)

Slide 6 - Open question

Het gras (worden) morgen ingekuild

Slide 7 - Open question

De kameleon (veranderen) van kleur

Slide 8 - Open question

Op TikTok worden filmpjes (plaatsen)

Slide 9 - Open question

Een vlinder (proeven) met zijn poten

Slide 10 - Open question

(vinden) jij een ijsbeer een mooi dier?

Slide 11 - Open question

Signaalwoorden
  • Je publiek begrijpt je tekst beter als je gebruik maakt van signaalwoorden.
  • Met signaalwoorden kun je verschillende soorten verbanden duidelijk maken.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

 Signaalwoorden

Een tekst zonder signaalwoorden bestaat eigenlijk niet.
Zelfs het simpelste woordje 'en' is een signaalwoord.

Ik pakte mijn fiets EN fietste naar school. --> Er wordt iets OPGESOMD

Welke verbanden zouden er nog meer zijn?

Slide 14 - Slide

Signaalwoord 
       tijd
Signaalwoord  
conclusie
Signaalwoord
doel-middel
Intussen
Daarmee
Dus
Daarna
Tijdens 
Daartoe
Met de bedoeling 
Vandaar

Slide 15 - Drag question

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 16 - Drag question

Tekstverband = reden
Tekstverband = tegenstelling
Signaalwoord:         want
Signaalwoord
    omdat
Signaalwoord:
      echter
Signaalwoord:
    maar

Slide 17 - Drag question

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Ik ben van mening dat we geen vlees meer moeten eten, maar mijn beste vriend denkt daar anders over.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Voorbeeld
D
Reden

Slide 18 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Als jij mijn tas inpakt, koop ik onderweg iets lekkers voor je.
A
Volgorde van tijd
B
Opsomming
C
Voorwaarde
D
Voorbeeld

Slide 19 - Quiz

Met welk tekstverband hebben we hier te maken?

Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op mijn bruiloft.
A
Oorzaak-gevolg
B
Tegenstelling
C
Opsomming
D
Voorbeeld

Slide 20 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
Ik heb geen zin maar ik ga toch. 
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 21 - Quiz


 Wie kan een zin maken met de   
 signaalwoorden want en omdat?
Met welk tekstverband hebben we te maken? 

A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 22 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 23 - Quiz

Aandachtspunten schrijven
- Begin iedere zin met een hoofdletter. Eindig met een punt
- Schrijf korte zinnen
- Varieer in woordgebruik
- Schrijf voor signaalwoorden een komma
- Let op je spelling

Slide 24 - Slide

Schrijfopdracht
- De schrijfopdracht vind je in je mail. 
- Maak deze opdracht en stuur deze naar mijn Magistermail voor feedback.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Opdracht
Ga naar Facet en maak het oefenexamen

Slide 33 - Slide