This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
5.3 Genen en allelen
Slide 1 - Slide
Wat gaan we doen?
Herhalen vorige lessen (10 minuten)
Uitleg basisstof 3 (15 minuten)
werken aan de opdrachten (10 minuten)
Afsluiting (5 minuten)
Slide 2 - Slide
Wat is het verschil tussen genotype en fenotype?
A
genotype is de informatie
fenotype hoe het tot uiting komt
B
genotype is hoe het tot uiting komt fenotype is de informatie
C
genotype en fenotype is hetzelfde
Slide 3 - Quiz
Welke genen kom je tegen in een levercel?
A
1x, Alleen genen die te maken hebben met de lever
B
2x, alleen genen die te maken hebben met de lever
C
1x, alle verschillende genen van een mens
D
2x, alle verschillende genen van een mens
Slide 4 - Quiz
Welke genen kom je tegen in een zaadcel?
A
1x, Alleen genen die te maken hebben met de zaadcel
B
2x, alleen genen die te maken hebben met de zaadcel
C
1x, alle verschillende genen van een mens
D
2x, alle verschillende genen van een mens
Slide 5 - Quiz
Een eicel van een mens bevat .. chromosenparen. (getal invoeren)
Slide 6 - Open question
Geslachtelijke voortplanting
Zaad/eicellen ontstaan door een speciale deling.
Hierdoor ontstaan cellen met verschillende allelen.
Bij bevruchting ontstaat uit zaadcel en eicel een nieuw genotype
Slide 7 - Slide
Een man en vrouw krijgen een kind. De man is homozygoot voor blond haar. De vrouw is homozygoot voor bruin haar. Leg uit, Is het kind homozygoot of heterozygoot?
Slide 8 - Open question
Wat zijn erfelijke eigenschappen?
A
Eigenschappen die voortdurend veranderen
B
Je persoonlijke eigenschappen
C
Eigenschappen die je van je ouders erft
D
Alle eigenschappen in je DNA
Slide 9 - Quiz
Leerdoelen
5.3.6 Je kunt omschrijven wat genen en allelen zijn
5.3.7 Je kunt omschrijven wat een mutatie is.
5.3.8 je kunt omschrijven wat kanker is.
Slide 10 - Slide
DNA
Basen: A, T, C, G
Basenpaar: C-G en A-T
verschillende "letters" verschillende "combinaties"
Slide 11 - Slide
Bouw van DNA
Basenpaar
Combinatie A-T of C-G. Andere combinaties zijn in het DNA niet mogelijk
Gen
Vele (vaak duizenden) basenparen samen vormen de informatie voor een gen. De volgorde van de basenparen bepaald de code
Base
De 4 bouwblokjes van het DNA:
A (adenine)
C (cytosine)
T (thymine)
G (guanine)
Slide 12 - Slide
GEN
Gen bestaat uit verschillende basesparen (duizenden!)
Gen codeert voor 1 eigenschap
Gen vertaalt naar Eiwitten.
Slide 13 - Slide
Genen en eigenschappen
1 eigenschap bestaat vaak uit meerdere genen
Genen bevatten informatie voor het maken van eiwitten
Genen kunnen verdeeld zijn over verschillende chromosomen
Slide 14 - Slide
Genvariant of allel
Chromosomenpaar met verschillende genen.
informatie Gen = Genvariant / Allel
de Allelen van die voor het zelfde coderen op de chromosomenpaar = allelenpaar.
Slide 15 - Slide
Allelen
Genen komen in verschillende vormen voor: Allelen
Allelen van oogkleur: Blauw, bruin, groen, etc.
Sommige allelen zijn sterker dan andere
Slide 16 - Slide
Allelenparen
Allelen van een bepaald gen komen in paren voor:
2 dezelfde allelen = homozygoot
2 verschillende allelen = heterozygoot
voorbeeld
Slide 17 - Slide
Mutaties
Het genotype van een persoon staat vast
Mutatie = er verandert/muteert een stukje DNA
Meestal weinig invloed
organisme waarbij een mutatie zich uit in fenotype = mutant
Het moment en plaats van de mutatie bepaalt de invloed
Slide 18 - Slide
Mutatie
Mutatie weinig invloed in enkele lichaamscel
Mutatie groter gevolg in geslachtscel.
Slide 19 - Slide
Mutaties ontstaan
Mutaties kunnen ontstaan door mutagene invloeden:
Zonlicht (UV-straling)
Radioactieve straling (bijv. Röntgenstraling)
Asbest, rook
Het kan ook ontstaan als foutje tijdens celdeling
Slide 20 - Slide
Albinisme
Voorbeeld mutant: Albino
gen voor pigment (melanine), werkt niet
gevolg: Rode ogen, spierwit haar en huid.
Slide 21 - Slide
Kanker
Onstaat door mutatie in cel, Niet bacterie/virus
Mutatie veroorzaakt ongeremde deling van de cel > er onstaat een gezwel:
- Goedaardig: Deelt langzaam, blijft op zijn plek
- Kwaadaardig: Deel snel, doordringt weefsels, zaait uit
Uitzaaiing > via bloed/lymfe gaan kankercellen naar andere plekken in het lichaam, vormen daar nieuwe gezwellen
Slide 22 - Slide
Welke basen zijn er te vinden in DNA?
A
A-C-G-U
B
A-C-P-E
C
G-T-M-L
D
G-T-C-A
Slide 23 - Quiz
Wat is een gen?
A
De informatie voor alle erfelijke eigenschappen
B
Alle zichtbare eigenschappen
C
Een deel van een chromosoom
met informatie voor één eigenschap.
D
Een chromosoom in de celkern met erfelijke informatie.
Slide 24 - Quiz
Zet in de juiste volgorde van klein naar groot.
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel
Slide 25 - Quiz
Zet de juiste omschrijving bij het juiste begrip.
chromosoom
gen
allel
draad van DNA met erfelijke informatie
deel van een chromosoom met erfelijke info over 1 eigenschap
uitvoering (verschijningsvorm) van een gen
Slide 26 - Drag question
Is deze eigenschap erfelijk of niet-erfelijk?
A
erfelijk
B
niet-erfelijk
Slide 27 - Quiz
Is dit erfelijk of niet erfelijk?
A
Erfelijk
B
niet erfelijk
Slide 28 - Quiz
Welke allelen zou je beide kunnen tegenkomen in één zaadcel?