What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
WW spelling
Werkwoordspelling en schrijven
1 / 18
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
This lesson contains
18 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
2 videos
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Werkwoordspelling en schrijven
Slide 1 - Slide
Lesplanning
Herhaling werkwoordspelling
Oefenen
Betoog afmaken
Elkaars betoog van feedback voorzien
Betoog herschrijven
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Video
Werkwoord
Om te bepalen hoe je een werkwoord in de zin schrijft, moet je eerst weten wat de persoonsvorm in de zin is.
Slide 4 - Slide
Twee manieren
1.
Maak de zin vragend.
De persoonsvorm komt vooraan te staan.
2.
Zet de zin in een andere tijd
. De persoonsvorm verandert van tijd.
Ik ren naar school.
Ren
ik naar school? Ik
rende
naar school.
Slide 5 - Slide
Wat is de persoonsvorm?
Mike heeft zijn voet gekneusd tijdens de wedstrijd afgelopen weekend.
A
heeft
B
gekneusd
C
wedstrijd
D
Mike
Slide 6 - Quiz
Onderwerp in de zin
Daarnaast moet je weten wat het onderwerp is in de zin.
Het onderwerp vind je door:
wie/wat + persoonsvorm (pv)
Tessa speelt morgen haar eerste wedstrijd
Speelt = pv
Tessa = onderwerp
Slide 7 - Slide
Wat is het onderwerp?
De verbouwing van de keuken kostte mijn ouders vorig jaar een fortuin.
A
kostte
B
de verbouwing van de keuken
C
mijn ouders
D
vorig jaar
Slide 8 - Quiz
TIP
Vervang het werkwoord door een vorm van
lopen
Ik
word
daar blij van / hij word
t
daar blij van
Ik
loop
daar blij van / hij loop
t
daar blij van
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Het gebeur.... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling
A
gebeurt
B
gebeurd
Slide 11 - Quiz
Weet je wel wat het beteken... als je werkwoordspelling echt beheers...?
A
betekend / beheersd
B
betekent / beheerst
C
betekend / beheerst
D
betekent / beheersd
Slide 12 - Quiz
Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteedde
C
besteede
D
besteedden
Slide 13 - Quiz
Het vliegtuig ....
A
land
B
landt
C
lant
Slide 14 - Quiz
Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette
Slide 15 - Quiz
Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte
Slide 16 - Quiz
(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
word
B
wordt
Slide 17 - Quiz
Aan de slag
Maak de
de opdrachten over werkwoordspelling in Forms
zelfstandig
(chat Teams Nederlands)
Maak je betoog af
Check de werkwoordspelling van je betoog
Geef elkaar feedback op je betoog
Herschrijf je betoog
Slide 18 - Slide
More lessons like this
WW spelling - retail n4
October 2023
- Lesson with
22 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
WW spelling - tegenwoordige tijd
March 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
WW spelling
February 2023
- Lesson with
17 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
T2L9: Supertalenten
February 2023
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Nederlands Hoofdstuk 4 Belangrijke weetjes voor de toets
May 2022
- Lesson with
21 slides
Middelbare school
Onderwerp
September 2022
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
WW spelling - tegenwoordige tijd
October 2023
- Lesson with
16 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Werkwoordspelling - pv tt en vt
October 2022
- Lesson with
10 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2