alle dia's roze

de bank
  • grote stoel voor twee of meer personen
  • de bank - de banken
  • het bankje
  • zin: Ik zit op de bank en kijk tv.
  • zin: Hij valt op de bank in slaap.
1 / 32
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 32 slides, with text slides.

Items in this lesson

de bank
  • grote stoel voor twee of meer personen
  • de bank - de banken
  • het bankje
  • zin: Ik zit op de bank en kijk tv.
  • zin: Hij valt op de bank in slaap.

Slide 1 - Slide

het bed
  • slaapplaats 
  • het bed - de bedden
  • het bedje
  • zin: In mijn slaapkamer staat een groot bed.
  • zin: Het is 11 uur, ik ga naar bed.

Slide 2 - Slide

in
  • in < > uit
  • zin: Ik woon in een huis
  • zin: De poes zit in de doos. 

Slide 3 - Slide

de kilometer
  • Een kilometer is hetzelfde als 1000 meter. Kilometer = km
  • Kilo = 1000
  • zin: De afstand tussen de school en het station is 3 kilometer

Slide 4 - Slide

klein
  • niet groot
  • klein - kleiner - kleinst
  • zin: Een muis is een klein dier. 
  • zin: Ik ben kleiner dan mijn broer.

Slide 5 - Slide

de kleur
  • Rood, blauw en groen zijn kleuren.
  • de kleur - de kleuren
  • zin: Een tomaat heeft een rode kleur

Slide 6 - Slide

laten
  • > niet doen
  •  werkwoord
  • zin: Laat dat maar liggen. Het is niet van jou!
  • > zal het gaan doen
  • zin: Ik zal je laten zien hoe je deze som moet maken.

Slide 7 - Slide

lopen
  • Je benen gebruiken om vooruit te komen.
  • werkwoord
  • zin: Ik loop naar de supermarkt.
  • zin: Wij lopen naar de sporthal. 

Slide 8 - Slide

met
  • samen met iets of iemand.
  • zin: Ik wil graag een patatje met, alstublieft!
  • zin: Ik ga met mijn vriend naar het zwembad. 

Slide 9 - Slide

naast
  • aan de zijkant van iets of iemand
  • zin:  De kat zit naast de mand.
  • zin: Ik zit naast mijn vriend.

Slide 10 - Slide

netjes
  • geen rommel
  • opgeruimd
  • mooi
  • zin: De boeken staan netjes in de kast. 
  • zin: Wat zie jij er netjes uit!

Slide 11 - Slide

niet

Slide 12 - Slide

onder
  • onder < > op
  • zin: De poes loopt onder de tafel. 

Slide 13 - Slide

overal
  • op elke plaats, 
  • op elke plek
  • zin: In de herfst liggen overal blaadjes.
  • zin: Er liggen overal spullen. 

Slide 14 - Slide

de plek
  • een plaats
  • een ruimte
  • zin: De slaapkamer is de plek om te slapen. 

Slide 15 - Slide

de ruimte
  • Een plaats in een gebouw
  • Een plek in je huis
  • Een lege plek
  • de ruimte - de ruimtes
  • zin: De gang is een ruimte in je huis.
  • zin: Ik heb geen ruimte voor een nieuwe bank. 

Slide 16 - Slide

schoonmaken

Slide 17 - Slide

de slaapkamer

Slide 18 - Slide

slapen

Slide 19 - Slide

het station

Slide 20 - Slide

de stoel

Slide 21 - Slide

de tafel

Slide 22 - Slide

de tuin

Slide 23 - Slide

de vakantie

Slide 24 - Slide

van
  • bezit
  • zin: Van wie is deze jas?
  • zin: Deze telefoon is van mij! 

Slide 25 - Slide

ver

Slide 26 - Slide

verhuizen

Slide 27 - Slide

de wc

Slide 28 - Slide

de winkel

Slide 29 - Slide

de woonkamer

Slide 30 - Slide

zoiets
  • voorbeeld
  • aanwijzen
  • zin: Ik wil een nieuwe jas, ik dacht aan zoiets  
  •        <------- ????

Slide 31 - Slide

zwart
  • de donkerste kleur die er is
  • wit < > zwart
  • zin: Ik heb vandaag een zwarte broek aan. 
  • zin: Mijn koptelefoon en laptop zijn zwart

Slide 32 - Slide