WOORDEN plus OPDRACHTEN - wonen - rose - dag 7

• NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Thema 4  - wonen

naast

• aan de zijkant van iets of iemand
• zin:  De kat zit naast de mand.
• zin: Ik zit naast mijn vriend.

netjes

• geen rommel
• opgeruimd
• orde
• goede manieren
• zin: De boeken staan netjes in de kast. 
• zin: Wat zie jij er netjes uit!

onder

• onder < > op
• zin: De poes loopt onder de tafel. 
• zin: Ik loop onder de brug door.
• zin: Alles is onder controle.

overal

• op elke plaats, 
• op elke plek
• zin: In de herfst liggen overal blaadjes.
• zin: Er liggen overal spullen. 

de plek

• een plaats
• een ruimte
• zin: De slaapkamer is de plek om te slapen. 
• zin: Er is geen plek meer voor deze spullen.

de ruimte

• Een plaats in een gebouw
• Een plek in je huis
• Een lege plek
• de ruimte - de ruimtes
• zin: De gang is een ruimte in je huis.
• zin: Ik heb geen ruimte voor een nieuwe bank. 

zoiets

• voorbeeld
• aanwijzen
• iets dat lijkt op wat gezegd is.
• zin: Ik wil een nieuwe jas, ik dacht aan zoiets  
•        <------- ????

A - Netjes = schoon en opgeruimd.
B - Netjes = goede manieren hebben.
C - Netjes = iemand bedanken.
D - Netjes = mijn kamer opruimen.

1. A - waar B - waar C - waar D - niet waar
2. A - waar B - waar C - niet waar D - waar
3. A - waar B - waar C - waar D - waar
4. A - waar B - niet waar C - waar D - waar

Maak een zin met :
overal - zitten
(denk aan 1,2,3)

netjes

Wat betekent 'zoiets' ?

1. je noemt een voorbeeld
2. je wijst iets aan als voorbeeld
3. het lijkt op wat gezegd is
4. je bedoelt ........?

A - Ik heb hier de .............
B - Ik zit op mijn ................
C - Ik slaap in mijn ...............

1. A- ruimte B - bed C- keuken
2. A - overal B - plek C - slaapkamer
3. A - ruimte B - plek C - slaapkamer
4. A - ruimte B - ruimte C - slaapkamer

Mevrouw, ik zoek een nieuwe jas. Kunt u mij helpen? Ja natuurlijk , ik kijk even met u mee. Zoekt u .............

1. kleuren ?
2. klein ?
3. netjes ?
4. zoiets ?

op

onder

Ik schenk de koffie ................ het kopje.
Dat is niet zo handig.

1. overal
2. onder
3. naast
4. met

Het regent. Ik wil niet nat worden. Ik loop graag .......... een paraplu.

1. onder
2. naast
3. achter
4. in

A - Amsterdam is een .......
B - In mijn klas heb ik een eigen ......
C - Ik heb een winkel in mijn ........
C - Ik heb in mijn kamer nog veel ......

1. A - stad B - plek C - ruimte D - plek
2. A - buurt B - plek C - buurt D - ruimte
3. A - stad B - ruimte C - buurt D - ruimte
4. A - stad B - plek C - buurt D - ruimte

A - Ik zit naast de hond op de bank.
B - Wij naast wonen onze buren.
C - Naast de tafel staat een stoel.
D - Ik naast mijn vrienden.

1. A - goed B - goed C - goed D - fout
2. A - goed B - fout C - fout D - goed
3. A - goed B - goed C - fout D - fout
4. A - goed B - fout C - goed D - fout

A - Mijn kleren liggen ...........
B - .............. liggen bladeren op de grond.
C - Ik zie ................ mensen om mij heen.

1. A -B - C : overal
2. A - B - C : netjes
3. A - B - C : onder
4. A - B - C : zoiets

Een ander woord voor 'plek'

1. plaats
2. locatie
3. ruimte
4. positie