De rijkere woonde niet in het centrum, maar in de buitenwijken waar het leven een stuk aangenamer was. Hun kinderen konden naar school. Er ontstond een verschil in sociale klasse.
1: Hoge klasse: advocaten, bankiers en fabrikanten
2: Middenklasse: geschoold personeel en winkeliers
3: lage klassen: arbeiders, ook wel de arbeidersklasse genoemd.