HO2.2 grammatica

Leerdoelen

Grammatica: - Zinsontleding

                            - woordsoorten

 Spelling                                             

 Over taal:       - Woordenschat

                            - Kijk naar taal

Lezen                                                






1 / 32
next
Slide 1: Slide
Nederlands

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Leerdoelen

Grammatica: - Zinsontleding

                            - woordsoorten

 Spelling                                             

 Over taal:       - Woordenschat

                            - Kijk naar taal

Lezen                                                






Slide 1 - Slide

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

___ vogels vliegen in de lucht.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 2 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De koeien _____ weer naar buiten.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 3 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Janneke heeft een mooi ____ aan.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 4 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De paarden grazen ___ de wei.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 5 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Het ____ meisje kan erg goed zingen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 6 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 7 - Quiz

De brand heeft het oude boerderijtje verwoest.
___________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 8 - Quiz

Tegenwoordige tijd van: lijken
A
Lijkt
B
Lijkdt
C
Lijkd

Slide 9 - Quiz

Geef aan wat de verleden tijd van 'zien' is.

Slide 10 - Open question

In welke zin staat een voltooid deelwoord?

1. Hij verhuist naar Amsterdam.
2. Hij is naar Amsterdam verhuisd.
A
zin 1
B
zin 2

Slide 11 - Quiz

Waarom gebruiken we leestekens?

Slide 12 - Mind map

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

Slide 13 - Open question

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad!
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quiz

Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

Slide 15 - Open question

Wat is de persoonsvorm? Door de najaarstorm waaiden de pannen van het dak.
A
Door de najaarstorm
B
Waaiden
C
De pannen
D
Het dak

Slide 16 - Quiz

Wat (vinden) jij van mijn onderzoek?
A
vindt
B
vint
C
vind

Slide 17 - Quiz

Schrijf de juiste vorm op:
Jij (kletsen) heel graag met mij

Slide 18 - Open question

Schrijf de juiste vorm op:
(Geven) jij de ketchup aan mij

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Vind de goede betekenis
Examenwoorden
In een pikkedonkere kamer kun je . . . . . . . . . hoe het is om blind te zijn.
De schrijvers . . . . . . . . . .  in hun boek naar een website. Daarop kan je meer informatie vinden.
Een samenvatting maak je snel door de belangrijkste zinnen met een gele stift te  . . . . . . . .
Mijn mentor gaf het . . . . . . . . . .  om kok te worden. Hij vindt dat dat beroep goed bij mij past.
Ik vergat na een treinreis uit te checken. Nu heb ik bij de NS een . . . . . . ingediend om geld terug te krijgen.
verwijzen
verzoek
ervaren
markeren
advies

Slide 21 - Drag question

Het woord LOPER kent 3 betekenissen. Welke betekenis wordt hier bedoeld?
Voor hoog bezoek wordt de rode LOPER uitgerold.
A
B
C

Slide 22 - Quiz

Het lukt de verwarde vrouw niet om een SAMENHANGEND verhaal te vertellen. Ze haalt van alles door elkaar en is niet te volgen.
A
wat met elkaar te maken heeft
B
samen met anderen

Slide 23 - Quiz

Wat bedoelt het meisje met
een HARING?
A
een kleine, zilvergrijze vis die veel gegeten wordt
B
een pin die je in de grond steekt om iets vast te zetten

Slide 24 - Quiz

Een keer per jaar voert de manager een ZAKELIJK gesprek met zijn medewerkers.
A
meer op feiten gericht en wat minder op personen
B
meer op personen gericht en wat minder op feiten

Slide 25 - Quiz

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quiz

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist

Slide 27 - Quiz

De vlag uit
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei vraagt Nederland om op 4 mei de vlag de gehele dag halfstok te hangen ter nagedachtenis aan de oorlogsslachtoffers. Normaal gesproken mag dat alleen op de avond van 4 mei vanaf 18.00 uur tot zonsondergang. Op 5 mei wil het comité graag dat iedereen de vlag uitsteekt om de vrijheid uit te dragen. En als eerbetoon aan hen die ons 75 jaar geleden hebben bevrijd. 

Slide 28 - Slide

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Dodenherdenking gaat dit jaar niet door
B
Bevrijdingsdag gaat dit jaar niet door
C
Dodenherdenking en Bevrijdingsdag zijn dit jaar anders dan gewoon
D
Op 4 en 5 mei moet de vlag uitgehangen worden

Slide 29 - Quiz

Wat is een comité?
A
een groep mensen met een andere interesse
B
een groep mensen met een andere mening
C
een groep mensen met een bepaalde taak of doel

Slide 30 - Quiz

Wat is de hoofdzin?

Mijn moeder zei dat ik als baby altijd aan het lachen was.
A
Mijn moeder zei
B
dat ik als baby altijd aan het lachen was.

Slide 31 - Quiz

Samuel en Thomas hebben gisteren een ongeluk gezien toen ze naar huis fietsten.
A
Dit zijn twee hoofdzinnen
B
Dit zijn een hoofdzin en een bijzin

Slide 32 - Quiz