This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.
Bijvoorbeeld:
worden - en = word
leiden - en = leid
houden -en = houd
Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan
naar de ik-vorm
geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof
reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis
lopen - en = lop - de ik-vorm = loop
2. Spelling
van de persoonsvorm
in de
verleden tijd
STERKE
werkwoorden
hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen
REGELS verleden tijd
bij sterke werkwoorden
In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt
In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt
VOORBEELD
STERKE WERKWOORDEN
kopen : ik koop - ik kocht
lopen : ik loop - ik liep
geven : wij geven - wij gaven
kruipen : zij kruipen - zij kropen
ZWAKKE
de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde
bij zwakke werkwoorden
In het enkelvoud: stam + te / stam + de
In het meervoud: stam + ten / stam + den
- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)
moet gebruiken
- Gebruik een ezelsbruggetje als je
het niet (zeker) weet
SPELLING VAN DE PERSOONSVORM
IN TT EN VT
- je kent de stam van een werkwoord
- je weet wat zwakke en sterke ww zijn
- je kunt de pv in de tt en vt goed spellen