Oefentoets Thema 2

Oefentoets Thema 2
1 / 50
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefentoets Thema 2

Slide 1 - Slide

Leerdoelen BS1: organen van dieren
  • Je kunt organen benoemen in een torso en in een dwarsdoorsnede van de romp.
  • Je kunt organen benoemen in orgaanstelsels van mensen en dieren.

Slide 2 - Slide

Groot








Klein
Organisme
Orgaanstelsel
Orgaan
Weefsel
Cellen

Slide 3 - Drag question

Organen in een dwarsdoorsnede

Slide 4 - Slide

Op de vorige slide zag je een afbeelding van een dwarsdoorsnede van het lichaam. Wat geeft nummer 3 - 6 - 7 en 14 aan?

Slide 5 - Open question

Herhalen
Je moet de organen in afbeelding 1 uit  uit je hoofd weten. 
Je kunt ze bijvoorbeeld oefenen met het plaatje hiernaast. 

Je moet ook kunnen bedenken waar bepaalde organen zitten in een dwarsdoorsnede, zoals in opdracht 5.

Slide 6 - Slide

Gebruik de afbeelding op de vorige slide voor deze vraag:
Noteer de namen van de genummerde organen.
Dus van nummer 1 t/m 11

Slide 7 - Open question

Hiernaast zie je een orgaanstelsel. Welk orgaanstelsel is dit?
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Beenderstelsel
D
Verteringsstelsel

Slide 8 - Quiz

Geef bij elk orgaan aan tot wel orgaanstelsel het behoort:
hart, hersens en polsslagader.

Slide 9 - Open question

Hiernaast zie je een orgaanstelsel van een hond. Welk orgaanstelsel is dit?
A
Ademhalingsstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Beenderstelsel
D
Verteringsstelsel

Slide 10 - Quiz

Hier is een orgaan van een mens getekend.

Tot welk orgaanstelsel behoort dit orgaan?
A
Tot het ademhalingsstelsel
B
Tot het bloedvatenstelsel
C
Tot het verteringsstelsel
D
Tot het zenuwstelsel

Slide 11 - Quiz

Is dit een orgaan?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Zie je hiernaast een orgaan?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz



Op de volgende twee slides vindt je opdrachten om te oefenen met het benoemen van organen in een torso en dwarsdoorsnede, maak deze!

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Slide 16 - Link

Leerdoelen BS2: organen van planten
Je kunt orgaanstelsels van planten noemen met hun functie. 
De bouw en functies van wortels, stengels en bladeren beschrijven.

Slide 17 - Slide

Waarom hangen kruidachtige planten sneller slap, dan de houtachtige planten?

Slide 18 - Open question

In de afbeelding is het wortelstelsel van een peen schematisch getekend. Met welk nummer is de hoofdwortel aangegeven?

Slide 19 - Open question

Welke twee functies heeft een stengel? Er zijn meerdere antwoorden goed
A
Een stengel zorgt voor bescherming van de wortels
B
Een stengels zorgt voor stevigheid
C
Een stengel zorgt voor vervoer van hout
D
Transport van stoffen

Slide 20 - Quiz

In de afbeelding is het wortelstelsel van een peen schematisch getekend.
Bij welk deel of bij welke delen kan de plant water met voedingsstoffen opnemen?

A
1: hoofdwortel
B
2: zijwortels
C
3: wortelharen

Slide 21 - Quiz

Wat is de functie van het vatenstelsel in een plant?
A
De plant rechtop houden
B
Voedingsstoffen vervoeren in de plant
C
Stevigheid geven aan een plant

Slide 22 - Quiz

Noem de drie functies van het wortelstelsel

Slide 23 - Open question

Hoe blijft een paardenbloem in leven in de winter?

Slide 24 - Open question

Leerdoelen BS 3: weefsels
Je kunt weefsels van mensen en planten noemen met hun functie.
Je weet dat een organisme bestaat uit cellen.
Aan het einde van de les kan je de begrippen 'weefsel' en 'cellen' uitleggen.

Slide 25 - Slide

Waarom heeft een zenuwcel een andere vorm dan een spiercel?
A
Omdat spiercellen sneller delen dan zenuwcellen
B
Omdat ze ander DNA hebben
C
Omdat ze een andere functie hebben

Slide 26 - Quiz

In de afbeelding zie je een cel op twee manieren weergegeven. In welke afbeelding zie je hoe een cel eruitziet onder een microscoop?
A
Afbeelding 1
B
Afbeelding 2

Slide 27 - Quiz

Hoe heet het weefsel in de stam van een boom dat nieuw hout vormt?

Slide 28 - Open question

Planten hebben huidmondjes in de bladeren zitten. Wat gebeurt er in de huidmondjes?
A
Koolstofdioxide gaat het blad in en zuurstof het blad uit.
B
Zuurstof gaat het blad in en koolstofdioxide het blad uit.

Slide 29 - Quiz

Leerdoelen BS4
  • Je kunt de delen van dierlijke cellen benoemen met hun kenmerken en functies 
  • Je kunt de delen van plantaardige cellen benoemen met hun kenmerken en functies
  • Aan het einde van de les kan je de onderdelen van een microscoop benoemen en weet je hoe je het moet gebruiken


Slide 30 - Slide

Welke functie heeft het celmembraan? Er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Het celmembraan regelt alles wat in de cel gebeurt
B
Het celmembraan regelt de opname en afgifte van stoffen
C
Het celmembraan geeft de cel stevigheid
D
Het celmembraan zorgt ervoor dat alles wat in de cel zit niet verspreid over zijn omgeving.

Slide 31 - Quiz

In de afbeelding zie je een bijenorchis en een bijeneter. Hier staat een lijst van delen van een cel. Welke delen komen voor bij de bijeneter? Kies uit de begrippen: Celkern, Celmembraan, Celwand , Cytoplasma , Kernmembraan, Kleurstofkorrels , Plastiden, Vacuole

Slide 32 - Open question

In de afbeelding is een cel schematisch getekend. Aan welke kenmerken kun je zien dat een plantaardige cel is getekend? Noteer de juiste nummers.

Slide 33 - Open question

Als een sinaasappel rijp wordt, verandert de kleur van groen naar oranje (zie afbeelding). Welke verandering in de plastiden vindt dan plaats?

Slide 34 - Open question

Leerdoelen BS 5
Je kunt de kenmerken van chromosomen noemen

Je kunt de bouw en functie van DNA beschrijven.

Slide 35 - Slide

De mens
Waar
Niet waar
Waar
Niet waar

Er zitten 46 chromosomen in elke lichaamscel
Elke lichaamscel bevat de informatie van al je erfelijke 
     eigenschappen.

Slide 36 - Drag question

Wat staat in de juiste volgorde van groot naar klein
A
celkern, chromosoom, DNA
B
celkern, DNA, chromosoom
C
DNA, chromosoom, celkern

Slide 37 - Quiz

Welke uitspraken zijn waar over chromosomen?
A
Op een chromosoom liggen genen
B
Een mens heeft 48 chromosomen
C
Chromosomen bestaan uit DNA
D
Elke diersoort heeft evenveel chromosomen

Slide 38 - Quiz

In de afbeelding zie je een foto van een cel met een celkern.
Vindt er op het moment van de foto celdeling plaats in deze cel?

Slide 39 - Open question

Bepaalde delen van het DNA van een mens bevatten informatie over de stoffen die de kleur van de ogen bepalen.
Waar bevindt zich dit DNA in een cel?

Slide 40 - Open question

Bekijk de afbeelding. Daarin zie je een stuk DNA met de basen in verschillende kleuren weergegeven.
Elke kleur stelt een base voor, namelijk A, C, G of T. Niet alle combinaties van basen zijn mogelijk.
Welke twee letters horen steeds bij elkaar?

Slide 41 - Open question

Staan genen altijd aan? Leg je antwoord uit.

Slide 42 - Open question

Leerdoelen

Je kunt beschrijven hoe een cel zich deelt.

Aan het eind van de les kan je het begrip 'celdeling' uitleggen. 

Slide 43 - Slide

In de afbeelding wordt de vorming van nieuwe cellen schematisch weergegeven.
Leg de stappen van de celdeling uit.

Slide 44 - Open question

Wat gebeurt er na een celdeling met de dochtercellen
A
Beide cellen gaan zich specialiseren
B
Geen van beide cellen gaat zich specialiseren
C
1 cel wordt een moedercel, de andere wordt een gespecialiseerde cel
D
Dat verschilt per keer

Slide 45 - Quiz

Leren onderzoeken

Slide 46 - Slide

Benoem onderdeel 1 t/m 12

Slide 47 - Open question

Tine zegt: Als je geen beeld krijgt, gebruik je een te sterke vergroting
Fatima zegt: Als je geen beeld krijgt, staat het lampje te fel aan.
Wie heeft er gelijk?

A
Alleen Tine heeft gelijk
B
Alleen Fatima heeft gelijk
C
Tine en Fatima hebben gelijk
D
Tine en Fatima hebben beide ongelijk

Slide 48 - Quiz

Even oefenen.........
Let op eerst de pagina refreshen voordat je de opdracht gaat maken

Slide 49 - Slide

Einde oefentoets

Slide 50 - Slide