tekstsoorten, schrijfdoelen, tekstverbanden

Tekstdoelen en meer
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Tekstdoelen en meer

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

In deze les:
  • Tekstsoorten
  • Schrijfdoelen
  • Intenties, opvattingen, gevoelens schrijver
  • Tekststructuren
  • Tekstverbanden
  • Signaalwoorden

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Welke tekstsoorten ken je?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Tekstsoorten op examen
  • Uiteenzetting
  • Betoog
  • Beschouwing / opiniërende tekst
  • (column)

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Tekstsoort
Tekstdoel
Betoog
Beschouwing
Uiteenzetting
Informeren
Overtuigen
Adviseren
Activeren
Amuseren

Slide 5 - Drag question

This item has no instructions

Tekstsoorten

1) Informatieve tekst / Uiteenzetting


2) Betogende tekst / betoog


3) Beschouwende tekst /
     beschouwing

Tekst-/schrijfdoelen

1) Informeren
2) Uiteenzetten

3) Overtuigen
4) Tot actie aanzetten

5) Beschouwen, opiniëren
6) Vermaken/amuseren

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

1) Informeren

Informatieve teksten geven een algemene introductie, gevolgd door de belangrijkste feiten en details over het onderwerp.
2) Uiteenzetten

Uiteenzettende teksten zullen vaak gestructureerd zijn in verschillende secties die elk een deel van het proces of onderwerp bespreken

  • Bij beide tekstdoelen spreek je over de tekstvorm uiteenzetting en over de tekstsoort informeren.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Kenmerken uiteenzetting
  • Informatieve tekst (feitelijk)
  • Een tekst waarin je iets uitlegt, beschrijft, verklaart of meedeelt. Je blijft objectief/ geen eigen mening.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Kenmerken betoog
  • Subjectieve tekst (eigen meningen).
  • Schrijver neemt standpunt/mening in en beargumenteert met argumenten.
  • Bedoeld om lezers te overtuigen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Kenmerken beschouwing
  • Zowel objectief als subjectief van aard.
  • Schrijver geeft interpretaties, verklaringen en opinies ter overweging mee.
  • Bedoeld om lezer na te laten denken en zelf een mening te laten vormen.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Op examen

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Intenties van de schrijver
In het examen ook altijd vragen over de intenties van de schrijver. Dit is iets subtieler van het schrijf-/tekstdoel.
Woordkeus en schrijfstijl zeggen veel over de intenties en gevoelens van de schrijver.

Let goed op de titel, de inleiding en het slot van de tekst.

Slide 12 - Slide

hst 5
Intenties van de schrijver
Voorbeelden van vragen op examen:
  1. In welke alinea komt het standpunt van de auteur het duidelijkst naar voren?
  2. Hoe kan de houding van de auteur ten opzichte van het onderwerp het beste gekarakteriseerd worden?
    Bezorgd, kritisch, neutraal, afstandelijk, professioneel.
  3. Hoe zou je de toonzetting het beste kunnen typeren?
    Alarmerend, enthousiasmerend, prikkelend, spottend.

Slide 13 - Slide

hst 5
Tekststructuren:
Teksten zijn opgebouwd volgens een inleiding, middenstuk en een slot. 
Schrijvers streven ernaar om die volgens een bepaalde structuur die samenhangt met hun tekstdoel vorm te geven, zoals probleem-oplossingstructuur, argumentatiestructuur enz.
Er zijn 7 vaste tekststructuren.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

argumentatiestructuur
deelonderwerpenstructuur
probleem/oplossingstructuur
verklaringsstructuur
stelling
argumenten voor
tegenargumenten
herhaling stelling
onderwerp
aspecten van het onderwerp
samenvatting
probleem
gevolgen
oorzaken
oplossingen
de beste oplossing
bepaald verschijnsel
kenmerken/voorbeelden
verklaring/oorzaak/reden
samenvatting

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

Sleepvraag: 
Sleep de juiste inleiding naar de juiste tekststructuur
bewering
argument-
structuur
vroeger-
nu-
structuur
probleem/
oplossing-
structuur
verschijnsel
verklaring-
structuur
voor- en
nadelen-
structuur
inleiding:
stelling,
standpunt
inleiding:
beschrijving ontwikkeling/verandering
inleiding:
beschrijving probleem
inleiding:
bespreking bepaald
verschijnsel
inleiding:
beschrijving verschijnsel met pos. en neg. kanten

Slide 16 - Drag question

This item has no instructions

Tekstverbanden
Tekstverbanden zijn de relaties tussen verschillende delen van een tekst (bv. alinea’s of zinnen).
Zo kan een zin/alinea ingaan op een oorzaak:
           Het heeft al maanden niet meer geregend 
en een volgende zin/alinea op een gevolg. 
            Daardoor is de oogst van de boeren mislukt. 

Het verband: oorzaak-gevolg. 

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Signaalwoorden
Het verband: oorzaak-gevolg. 

Signaalwoorden: door(dat), waardoor, te danken aan.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Signaalwoorden 
ook, bovendien → opsomming
maar, echter → tegenstelling
net als, hetzelfde → vergelijking
dat wil zeggen, bijvoorbeeld → uitleg/toelichting
als, indien → voorwaardelijk
met behulp van, om … te → doel-middel
vroeger, nu → chronologie (volgorde in de tijd)
dus, hieruit volgt → conclusie
kortom, om kort te gaan → samenvatting

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Welke verband geeft het woordje 'kortom' aan.
A
Samenvattend
B
Voorwaardelijk
C
Temporeel
D
Vergelijkend

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Welk verband geeft de formulering 'te wijten / te danken aan' aan?
A
Doel-middel
B
Oorzaak-gevolg
C
Redengevend
D
Toelichtend

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Hoewel
A
Opsommend verband
B
Redengevend
C
Tegenstellend
D
Voorwaardelijk

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Zoals
A
Voorwaardelijk
B
Voorbeeldgevend
C
Tegenstellend
D
Opsommend

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Dus:
  • Tekststructuren --> wijze waarop tekst is opgebouwd.
  • Tekstverband --> wat meerdere tekstdelen met elkaar te
      maken hebben. Verbanden tussen alinea's of zinnen.
  • Signaalwoord --> geeft aan met welk tekstverband je te
     maken hebt; dit is de enige die in de tekst zelf staat.
  • Functiewoord --> vertelt wat de functie is van één tekstdeel.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Video

This item has no instructions

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Ik kan de vijf tekstdoelen en bijbehorende tekstsoorten herkennen
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

This item has no instructions