This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Herhalen formules
We gaan de grafieken nakijken
Slide 1 - Slide
Ben jij er klaar voor ?
Pak je schrift erbij.
Je mag een rekenmachine gebruiken
Woordformule!
Slide 2 - Slide
In Arjan zijn aquarium zit 240 liter water. Elke week verdampt er 1,5 liter water. Met welke woordformule kun je het overgebleven hoeveelheid water berekenen?
A
Hoeveelheid water = 240 x aantal weken - 1,5
B
Hoeveelheid water = 1,5 x aantal weken
C
Hoeveelheid water = 1,5 x aantal weken - 240
D
Hoeveelheid water = 240 - 1,5 x aantal weken
Slide 3 - Quiz
Het huren van een busje kost €30,00 per dag. Welke woordformule hoort hierbij?
A
Totale kosten =
30 : aantal dagen
B
Totale kosten =
30 + aantal dagen
C
Totale kosten =
30 x aantal dagen
D
Totale kosten =
30 - aantal dagen
Slide 4 - Quiz
Als je een formule gaat gebruiken volg je 3 stappen. Wat is de eerste stap die je moet opschrijven voor een complete berekening?
A
Ik neem de formule over
B
Ik vul de formule in
C
Ik bereken de uitkomst
Slide 5 - Quiz
Anouk is aan het sparen voor een nieuwe smartphone. Ze heeft al €40,00 in haar spaarpot. Met babysitten verdiend ze elke week €15,00. Bij dit verhaal hoort de volgende formule: Spaargeld = 40 + 15 x aantal weken Hoeveel spaargeld heeft Anouk over 7 weken?
A
€ 55,00
B
€ 145,00
C
€ 385,00
D
Ik heb geen idee
Slide 6 - Quiz
v = 7 + 3q Wat is v, als q = 2
A
39
B
20
C
13
D
6
Slide 7 - Quiz
Osman heeft een fiets met een kilometerteller. Op de eerste dag van zijn vakantie maakt hij een fietstocht. De kilometerstand kan hij berekenen met de volgende formule: k = 250 + 15t k = kilometerstand en t = tijd in uren. Hoeveel kilometer staat er op zijn kilometerstand, voordat hij op de fiets stapt deze vakantie?
A
15
B
250
C
265
D
0
Slide 8 - Quiz
Hoeveel punten moet je in een assenstelsel tekenen om een lineaire grafiek te maken?
A
1
B
2
C
4
D
5
Slide 9 - Quiz
De regelmaat in deze tabel is
A
1
B
12
Slide 10 - Quiz
Bij een lineair verband kun je een grafiek tekenen. Je herkent de daarbij behorende tabel door:
A
een gelijkmatige toename
B
een gelijkmatige afname
C
een gelijkmatige toename of afname
D
Je kunt dit niet zien in de tabel
Slide 11 - Quiz
Bij een lineair verband kun je altijd een grafiek tekenen. De grafiek heeft altijd ........
A
een kromme lijn
B
een rechte lijn
Slide 12 - Quiz
Het hellingsgetal zegt hoe sterk de grafiek daalt of stijgt. Je kunt hem vinden door een driehoek te maken onder de grafiek. Hoe bereken je het hellingsgetal?
A
verschil x-as :
verschil y-as
B
verschil y-as :
verschil x-as
Slide 13 - Quiz
Het begingetal kun je vinden, doordat de grafiek snijdt met de x-as