Ontleden opdracht 1: zinsdelen en persoonsvorm

Deze les
grammatica - ontleden
zinsdelen en persoonsvorm

1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1,2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Deze les
grammatica - ontleden
zinsdelen en persoonsvorm

Slide 1 - Slide

Zinsdelen
De docent geeft een boek aan Henk

Slide 2 - Slide

Zinsdelen
De docent geeft een boek aan Henk
 

Slide 3 - Slide

Zinsdelen
De docent geeft een boek aan Henk
 De docent geeft aan Henk een boek
Aan Henk geeft de docent een boek
Een boek geeft de docent aan Henk
Geeft de docent een boek aan Henk?

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm
De docent geeft een boek aan Henk
1. Maar één werkwoord? = pv
2. Maak de zin vragend, pv staat voorop
3. Van aantal (getal) veranderen, pv verandert mee

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm
De docent heeft een boek aan Henk gegeven
1. Maar één werkwoord? = pv
2. Maak de zin vragend, pv staat voorop
3. Van aantal (getal) veranderen, pv verandert mee

Slide 6 - Slide

Maak zoveel mogelijk goede, nieuwe zinnen:
Nederland heeft last van hoog water.

Slide 7 - Open question

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 8 - Open question

Wat voor soort woord is de persoonsvorm?
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
onderwerp

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Onze buurman heeft de hond uitgelaten.

Slide 10 - Open question

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
Onze buurman heeft de hond uitgelaten.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 11 - Quiz

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
In de nieuwsbrief vind je veel tips
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Vorige week is hij meegenomen door de politie.

Slide 13 - Open question

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
vorige week is hij meegenomen door de politie.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 14 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
De leerlingen zitten constant te kletsen

Slide 15 - Open question

Uit hoeveel zinsdelen bestaat deze zin?
Het gepeste meisje fluisterde een doorverteld geheim in zijn oor.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 16 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Het gepeste meisje fluisterde een doorverteld geheim in zijn oor.
A
doorverteld
B
meisje
C
fluisterde
D
gepeste

Slide 17 - Quiz

Dat was het voor nu!

Slide 18 - Slide