Les 1 | Introductie en werkwoordspelling

Welkom, H4L!
Les 1 | Introductie en werkwoordspelling
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom, H4L!
Les 1 | Introductie en werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Mevrouw Verhees

Slide 2 - Slide

Vragen?
Mag je altijd stellen! 

ma, di, wo & vrij: lokaal 144

Slide 3 - Slide

Het vak Nederlandse taal en literatuur?

Slide 4 - Mind map

Praktische info
  • Boek: leerwerkboek (5e editie) 'Nieuw Nederlands'
    Heeft iedereen dat? 
  • Zorg dat je iedere les je boek, leesboek en schrift bij je hebt

  • Classroom: 3lk6j66

Slide 5 - Slide

Overzicht havo 4
  • Voortgangstoets werkwoordspelling (2x)
  • Voortgangstoets leesvaardigheid (TW1) (2x)
  • Voortgangstoets correct formuleren (2x)
  • Voortgangstoets argumenteren (TW2) (2x)
  • Voortgangstoets spelling (alles) (3x)
  • PTA Toets leesvaardigheid (TW4)
  • Literair lezen: 5 boeken  

Slide 6 - Slide

Deze week
  • Vandaag: introductie en werkwoordspelling

Slide 7 - Slide

Waarom eigenlijk Nederlands op school?

Slide 8 - Slide

Waarom eigenlijk Nederlands op school?

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Dus: belangrijk om te weten wat de functie van een woord in de zin is

Slide 12 - Slide

Een voorbeeld is de persoonsvorm

Slide 13 - Slide

Leg in eigen woorden uit wat de persoonsvorm is of hoe je die kunt vinden.

Slide 14 - Open question

Persoonsvorm: tegenwoordige tijd
ik
stam
ik loop
jij
stam + t
jij loopt
jij (erachter)
stam
loop jij
hij/zij/het/u
stam + t
jij loopt
wij
infinitief
lopen
jullie
infinitief
lopen
zij (mv)
infinitief
lopen

Slide 15 - Slide

Persoonsvorm: verleden tijd
  • Zwakke ww: 't ex - fokschaap
    Haal -en van het hele werkwoord af: wandelen > wandel
    de stam eindigt op een -l, dus wandelde

    Haal -en van het hele werkwoord af: fietsen > fiets
    de stam eindigt op een -s, dus fietste

Slide 16 - Slide

De jongen ... (kuchen) in zijn elleboog
A
kuchte
B
kuchde

Slide 17 - Quiz

De koe ... (grazen) in de wei.
A
graaste
B
graasde

Slide 18 - Quiz

Het meisje ... (lachen) om haar vriendin.
A
lachte
B
lachde

Slide 19 - Quiz

Deze zomer ... (verhuizen) mevrouw Verhees naar Eindhoven.
A
verhuiste
B
verhuisde

Slide 20 - Quiz

Persoonsvorm: verleden tijd
  • Sterke ww: klankverandering
    Maak langer om te horen of de laatste letter een -d of een -t is: ik stond, want wij stonden

    Een peroonsvorm in de verleden tijd spel je nooit met -dt! 

Slide 21 - Slide

De man ... (kopen, vt) een kaartje voor de trein.
A
kochd
B
kocht
C
kochdt

Slide 22 - Quiz

Ik ... (vinden, vt) het jammer dat de vakantie voorbij was.
A
vond
B
vont
C
vondt

Slide 23 - Quiz

Ineens ... (bedenken, vt) de vrouw dat ze haar sleutels kwijt was.
A
bedacht
B
bedachd
C
bedachdt

Slide 24 - Quiz

Persoonsvorm: import-werkwoorden
  • Werkwoorden vanuit het Engels: doe alsof ze Nederlands zijn 
  • Let wel op: soms staat er een extra -e als je problemen krijgt met de uitspraak

    ik race, hij racet 
    ik delete, hij deletet 

Slide 25 - Slide

Aan de slag!
Maak opdracht 1-5 van Spelling > ww-spelling > persoonsvorm (p. 246-247) 


Slide 26 - Slide