Thema 1.6

Vandaag
Thema 1.1 t/m 1.5 quizvragen
Thema 1.6 bespreken.
1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vandaag
Thema 1.1 t/m 1.5 quizvragen
Thema 1.6 bespreken.

Slide 1 - Slide

Wat is geen levenskenmerk?
A
Reageren op prikkels
B
Beweging
C
Vallen
D
Groeien

Slide 2 - Quiz

Een adolescent is
A
21 tot 65 jaar
B
4 tot 6 jaar
C
6 tot 12 jaar
D
16 tot 21 jaar

Slide 3 - Quiz

Wat is het kleinste?
A
Organisme
B
Orgaan
C
Weefsel
D
Orgaanstelsel

Slide 4 - Quiz

Dit celorganel bevat alle chromosomen en DNA
A
Celmembraan
B
Celkern
C
Cytoplasma
D
Mitochondrium

Slide 5 - Quiz

Dit celorganel kenmerkt een plantencel
A
Celmembraan
B
Cytoplasma
C
Vacuole
D
Kernmembraan

Slide 6 - Quiz

Deze korrels slaan reservestoffen op in een plantencel
A
Bladgroenkorrels
B
Kleurstofkorrels
C
Zetmeelkorrels
D
Plantenkorrels

Slide 7 - Quiz

Een mens heeft ????? chromosomen
A
43
B
44
C
45
D
46

Slide 8 - Quiz

Het ???? paar chromosomen bepaald of je een jongen of een meisje wordt. (geslachtschromosoom)
A
21
B
22
C
23
D
24

Slide 9 - Quiz

Wat is de goede volgorde
A
Celdeling -> kerndeling -> plasmagroei
B
Plasmagroei -> kerndeling -> celdeling
C
Celdeling -> kerndeling -> plasmagroei
D
Kerndeling -> celdeling -> Plasmagroei

Slide 10 - Quiz

Door dit proces worden de DNA draden/chromosomen zichtbaar onder een microscoop
A
Kopiëren
B
Meiose
C
Spiraliseren
D
Mitose

Slide 11 - Quiz

Door middel van mitose kunnen spermacellen worden gemaakt
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Als een organisme niet meer groeit delen zijn cellen ook niet meer.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Thema 1.6 Meiose
1.6.1 Je kunt beschrijven hoe een reductiedeling (meiose) verloopt, wat het doel van de meiose is en wat de kenmerken ervan zijn.
1.6.2 Je kunt de verschillen in de bouw van zaadcellen en eicellen noemen.
1.6.3 Je kunt beschrijven hoe geslachtschromosomen het geslacht van een mens bepalen.

Slide 14 - Slide

Meiose: Eicellen en Zaadcellen
Vrouwen hebben eicellen in hun eierstokken. 
Mannen hebben zaadcellen in hun testikels.
Zaadcellen zijn flink kleiner dan eicellen
Eicellen hebben geen zweepstaart.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

1 Cel waaruit de geslachtscellen ontstaan. De chromosomen zijn niet te zien. Alle chromosomen zijn in paren aanwezig.
2 Van elke DNA-keten ontstaat een kopie. De DNA-ketens worden korter en dikker. De chromosomen zijn nu zichtbaar.
3 Het kernmembraan verdwijnt. De chromosomen gaan in het midden van de cel liggen. De chromosomenparen gaan uit elkaar.
4 De cel deelt: in elke dochtercel zit één chromosoom met twee DNA-ketens.

Slide 18 - Slide

5 De twee DNA-ketens van elk chromosoom gaan uit elkaar.
6 Er zijn vier cellen ontstaan. Per cel komt elk chromosoom slechts één keer (enkelvoudig) voor. (De chromosomen zijn nu niet meer te zien, maar voor de duidelijkheid wel getekend.)

Slide 19 - Slide

Geslachtschromosomen
23e paar = XX(meisje) XY (Jongen)

Bij het maken van eicellen wordt bij meisjes een X of X in de eicel gestopt
Bij het maken van spermacellen wordt bij jongens een X of Y in de zaadcel gestopt. 
Spermacel/zaadcel bepaald dus het geslacht.


Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Huiswerk
Thema 1 basisstof 6
Alle opdrachten
Samenvatting, + en samenhang hoeven niet

Slide 23 - Slide