Het EU-Hof vult wel aan dat zijn uitleg van de richtlijn moet worden begrepen als “ingegeven door het streven om tolerantie, respect en acceptatie van meer diversiteit principieel aan te moedigen”, en om te “voorkomen dat een neutraliteitsbeleid binnen de onderneming wordt misbruikt ten nadele van werknemers die vanwege religieuze geboden bepaalde kledingvoorschriften volgen”. Deze overwegingen zijn nieuw ten opzichte van de uitspraak van 2017, waarmee het EU-hof lijkt te benadrukken dat een werkgever die een hoofddoek wil verbieden een forse bewijslast heeft.