Voorbereiding examen Nederlands

Inhoud van het examen
Het examen bestaat uit de volgende onderdelen:
  1. Leesvaardigheid (komende weken):
     je krijgt teksten met daarbij vragen die je moet beantwoorden. 
  2. Tekst schrijven (volgende periode):
    je moet een zakelijke tekst schrijven (een zakelijke brief, e-mail of een artikel).
    1 / 22
    next
    Slide 1: Slide
    NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

    This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

    time-iconLesson duration is: 30 min

    Items in this lesson

    Inhoud van het examen
    Het examen bestaat uit de volgende onderdelen:
    1. Leesvaardigheid (komende weken):
       je krijgt teksten met daarbij vragen die je moet beantwoorden. 
    2. Tekst schrijven (volgende periode):
      je moet een zakelijke tekst schrijven (een zakelijke brief, e-mail of een artikel).

      Slide 1 - Slide

      Leesvaardigheid
      Het eerste gedeelte van het examen moet je vragen beantwoorden bij verschillende teksten.

      Slide 2 - Slide

      Leesvaardigheid
      • Lees de tekst eerst oriënterend.
      • Als je een tekst oriënterend leest, bekijk je de
      titel van de tekst. Daarna kijk je naar de bron van de tekst.  En dan lees je de eerste en laatste alinea.
      • Vervolgens lees je de hele tekst.

      Slide 3 - Slide

      Meerkeuzevragen
      Stap 1: Lees eerst alleen de vraag.
      Stap 2: Lees nog een keer het tekstgedeelte waar de vraag over gaat. 
      Stap 3: Zoek in de tekst zelf het antwoord op de vraag.
      Stap 4: Vergelijk jouw antwoord met de antwoorden bij de vraag. 
      Stap 5: Streep de antwoorden weg die niet goed zijn. Kies het beste antwoord.

      Slide 4 - Slide

      Tekstverbanden

      Slide 5 - Slide

      Open vragen
      Leg uit / Verklaar:
      geef een uitleg in je eigen woorden. Schrijf dus geen zinnen uit de tekst over.
      Noem twee ... / Welke twee ...:
      schrijf dan twee dingen op. Niet meer, alleen de eerste twee worden nagekeken.
      Citeer een zin:
      schrijf de eerste twee woorden van een zin op en de laatste twee woorden. Daartussen gebruik je drie punten.  Zet het regelnummer tussen haakjes. "Het is ... tekst over." (r.23)
      Woord of woordgroep
      schrijf bij woord ook echt maar 1 woord op, bij woordgroep geen hele zin noteren

      Slide 6 - Slide

      opdracht
      1. Bekijk het examen Nederlands 2015 - 1ste tijdvak
      2. Lees tekst 1 “Na het graaien komt het delen”
      3. Maak de vragen bij de tekst
      4. Klaar? Bekijk het examen Nederlands 2016, lees de tekst "Smaken verschillen niet' en maak de vragen.


      timer
      20:00

      Slide 7 - Slide

      Antwoord vraag 1
      C
      Antwoord vraag 2
      D
      Antwoord vraag 3
      C
      Antwoord vraag 4
      C

      Slide 8 - Slide

      Antwoord vraag 5
      B
      Antwoord vraag 6
      D

      Slide 9 - Slide

      Antwoord vraag 7
      D

      Slide 10 - Slide

      Antwoord vraag 8
      B

      Slide 11 - Slide

      Antwoord vraag 9
      D

      Slide 12 - Slide

      Antwoord vraag 10
      B

      Slide 13 - Slide

      Antwoord vraag 11
      D

      Slide 14 - Slide

      Wat wil jij de aankomende weken nog eens oefenen?

      Slide 15 - Mind map

      Waar wil jij nog een keer uitleg over krijgen?

      Slide 16 - Open question

      Slide 17 - Slide

      Hoe vind je het onderwerp?
      Je kunt het onderwerp van een tekst vinden door de titel te lezen, de inleiding en het slot.
      Antwoord vraag 1 en 2
      Vraag 1:  A
      Vraag 2:  C
      Antwoord vraag 3
      Bij alinea 3.
      Door welke zin heb jij dit antwoord gevonden?
      Of het...kunnen verwerken (19-25)

      Slide 18 - Slide

      Antwoord vraag 4
      Bij alinea 8
      Antwoord vraag 3
      Alinea 3

      Slide 19 - Slide

      Antwoord vraag 5
      Gezichten waarvan de linker- en rechterhelft verschillen
      Antwoord vraag 6
      B

      Slide 20 - Slide

      Antwoord vraag 7
      D
      Antwoord vraag 8
      "En ons brein wil ook wel eens worden gekieteld door nieuwe prikkels, met ongebruikelijke vormen, beelden en patronen die ons aan het denken zetten." (regels 107-111)

      Slide 21 - Slide

      Antwoord vraag 9
      - Groot/voorkeur voor grote (in plaats van kleine) objecten.
      - Rond/meer aangetrokken tot ronde (dan tot scherpe of hoekige vormen)
      - Symmetrisch/voorkeur voor symmetrische (in plaats van asymmetrische) vormen en beelden
      - Herkenbaar/ voorkeur voor prototypes
      Antwoord vraag 10
      We wennen eraan
      Het voorwerp heeft toegevoegde waarde
      welke signaalwoord geeft de tegenstelling aan?
      Maar
      Welke opsommende signaalwoorden ben jij tegen gekomen?
      Verder, ook, ook

      Slide 22 - Slide