This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Markten
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Hoe proberen producenten hun marktaandeel te vergroten?
Welke verschillendemarktvormen zijn er?
Wat zijn de kenmerken van deze marktvormen?
Slide 2 - Slide
Marktaandeel
De omzet of afzet van een bedrijf uitgedrukt als percentage van de totale omzet of afzet van de productproep.
Formule = (wat : waarvan) x 100%
Zorgverzekeringen:
Afzet, aantal verkochte zorgverzekeringen.
Slide 3 - Slide
Sleep de goederen naar de juiste plek
Heterogene goederen
Homogene goederen
Elektriciteit
Frisdrank
Graan
Suiker
Auto
Geld
Melk
Slide 4 - Drag question
Even tussendoor: Hoe meer aanbieders er op een markt zijn...
A
...hoe groter de concurrentie is (en dus een hogere prijs voor een product).
B
...hoe kleiner de concurrentie (en een hogere prijs voor een product).
C
...hoe groter de concurrentie (en een lagere prijs voor een product).
D
...hoe kleiner de concurrentie (en een lagere prijs voor een product)
Slide 5 - Quiz
Marktvormen
Als je weet hoeveel aanbieders en vragers er zijn, en welke aard het product heeft (homogeen/heterogeen) kan je de marktvorm bepalen:
Volkomen concurrentie
Monopolie
Oligopolie
Monopolistische concurrentie
Slide 6 - Slide
Kenmerken en voorbeelden
Lijkt op een volkomen concurrentie. Maar hier is het een heterogeen goed. Marketing en reclame zijn belangrijk om een aandeel in het markt te krijgen.
Slide 7 - Slide
Volkomen concurrentie
In een volkomen concurrentie zijn veel vragers en aanbieders. Het is een homogeen product. De prijs is al bepaald door de hoeveelheid aanbieders en hoeveelheid vragers. In mijn eentje naar een andere aanbieder stappen, verandert de prijs niet.
Slide 8 - Slide
Volkomen concurrentie
Veel aanbieders
Veel vragers
Homogeen product
Voorbeeld:
aandelen van een bedrijf,
valutamarkt
Slide 9 - Slide
Monopolie
Bij een monopolie zijn er veel vragers en is er maar één aanbieder. Logischerwijs een homogeen goed.
De prijs is meestal hoog, want er is geen concurrentie.
Slide 10 - Slide
Monopolie
Eén aanbieder
Veel vragers
Homogeen product
Mogelijkheid tot kartels
Voorbeeld:
De NS
Slide 11 - Slide
Waarom heeft de NS (Nederlandse Spoorwegen) een monopolie in Nederland?
Slide 12 - Open question
Bij een monopolie zijn er veel aanbieders.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quiz
Bij een monopolie is er sprake van een heterogeen goed.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quiz
Oligopolie
Een oligopolie heeft veel vragers en weinig/beperkt aantal aanbieders. Veel producten die je kent zijn producten van een oliopolist. De bedrijven houden elkaar in de gaten: als een grote concurrent de prijs verlaagt, kan jij als bedrijf niet 200 euro duurder zijn.
Producten kunnen homogeen of heterogeen zijn.
Soms is er ook sprake van kartels tussen bedrijven.
Slide 15 - Slide
Oligopolie
Enkele aanbieders
Veel vragers
Homogeen of heterogeen product
Voorbeeld:
Supermarkten, benzine, vliegtuigmaatschappij
Slide 16 - Slide
Bij welke producten kan de marktvorm oligopolie ontstaan?
A
Benzine
B
Mobiele telefoons
C
Cola
D
Vliegreizen
Slide 17 - Quiz
Monopolistische concurrentie
Lijkt op een volkomen concurrentie. Maar hier is het een heterogeen goed. Marketing en reclame zijn belangrijk om een aandeel in het markt te krijgen.
Slide 18 - Slide
Monopolistische concurrentie
Veel aanbieders
Veel vragers
Heterogeen product
Voorbeeld:
Auto's, kleding, restaurants in een grote stad
Slide 19 - Slide
Kenmerken van marktvormen
Hoeveel aanbieders zijn er?
Hoeveel vragers zijn er?
Zijn de producten verschillend of hetzelfde?
Marktvorm:
Hoeveel macht heeft de producent.
Hoeveel macht heeft de consument.
Slide 20 - Slide
In welk marktvorm functioneert Transavia?
A
Monopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Homogeen oligopolie
D
Heterogeen oligopolie
Slide 21 - Quiz
Wat voor een marktvorm vormen de terrasjes in Maastricht?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolie
C
Oligopolie
D
Monopolistische concurrentie
Slide 22 - Quiz
I Bij homogene goederen is de concurrentie feller dan bij heterogene producten
II Naarmate er minder concurrentie is, hebben aanbieders meer invloed op de prijs van hun product.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
Slide 23 - Quiz
I. Bij monopolistische concurrentie is er altijd sprake van heterogene producten.
II. De kans op een kartel is bij een oligopolistische marktvorm veel groter dan bij volkomen concurrentie.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Beide beweringen zijn onjuist.
C
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
D
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
Slide 24 - Quiz
Plaats de vier marktvormen in volgorde van veel concurrentie op de markt tot weinig tot geen concurrentie op de markt.
Oligopolie
Monopolie
Volkomen concurrentie
Monopolistische concurrentie
Slide 25 - Drag question
Hieronder staan vijf marktvormen. Geef van elke martkvorm aan of het gaat om een monopolie of een oligopolie. Sleep de zinnen naar de juiste plek.
Monopolie
Oligopolie
Uitgifte van rijbewijzen
Internet
NS
Microsoft
Onderwijs
Slide 26 - Drag question
Welke oppervlakte geeft de maximale winst van deze monopolist weer?
A
A
B
B
C
A+B
D
er is geen winst
Slide 27 - Quiz
De grafiek geeft de kosten en opbrengsten van een monopolist. Welk oppervlakte geeft het consumentensurplus bij maximale winst van de monopolist?