Opdracht 1.2
Hieronder zijn vier uitspraken te lezen. Plaats het cijfer van de uitspraak op de juiste plaats in het kwadrant bij consensus, conflict,
structuur of actor.
Uitspraak 1 De sociale werkelijkheid gaat uit van het individuele handelen van individuen of groepen; handelen heeft een sociaal karakter omdat het altijd op anderen is gericht; de sociale werkelijkheid is als een voortdurende verknoping van individuele
handelingen.
Uitspraak 2 De sociale werkelijkheid wordt gezien als een zelfstandige entiteit (iets wat een bestaan heeft) die van buitenaf en op een onontkoombare wijze vormgeeft aan het individuele handelen, motieven en verwachtingen. Het sociale is iets objectiefs en dwingends (zoals taal).
Uitspraak 3 De sociale werkelijkheid (het sociale) is een toestand van evenwicht, stabiliteit (orde) en continuïteit.
Uitspraak 4 De sociale werkelijkheid is altijd tegenstelling en
strijd. De samenleving is een arena waarin groepen en individuen voortdurend strijd om de beschikbare middelen leveren, vol van pogingen van de ene groep om de andere groep te verheersen.
De samenleving bestaat uit een waaier van
maatschappelijke conflicten: actuele, potentiele, manifeste (zichtbare) of latente (onzichtbare).