Modals_part 1

Modal verbs 
part 1
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

Modal verbs 
part 1

Slide 1 - Slide

Can
Hoe vorm je het?
Can (not) + hele werkwoord
Wanneer?
Je kunt, mag iets.
Iets is mogelijk. 

Slide 2 - Slide

Voorbeelden
You can use my pencil. 
She cannot go to school, she is sick. 

Slide 3 - Slide

Could
Hoe vorm je het?
Could (not) + hele werkwoord
Wanneer?
De verleden tijd van can: je kon, mocht iets. 
of
zou kunnen, zou mogen

Slide 4 - Slide

Voorbeelden
She could not go to school, she was sick. 

You could ask your teacher for permission to go to the toilet.
They could go to England for a field trip.  

Slide 5 - Slide

May
Hoe vorm je het?
May (not) + hele werkwoord
Wanneer?
zou (misschien) kunnen / mogen
(formeler dan can of could)

Slide 6 - Slide

Voorbeelden
He may stay at the B&B but he needs to ask the owner. 
It may snow tomorrow.

Slide 7 - Slide

Might
Hoe vorm je het?
Might (not) + hele werkwoord
Wanneer?
zou (heel misschien) kunnen / mogen
(formeler dan can of could)
(beleefder van may)

Slide 8 - Slide

Voorbeelden
He might go to New York for a business trip so he is not available during that week. 
It might become hot but it is nearly winter.

Slide 9 - Slide

Difference: vertaling kunnen
Can: het is waarschijnlijk - het kan 
Could: het is iets minder waarschijnlijk - het zou kunnen 
May: het is nog iets minder waarschijnlijk - het zou misschien kunnen
Might: Het is bijna onwaarschijnlijk - het zou heel misschien kunnen

Slide 10 - Slide

To be able to
Hoe vorm je het?
vorm van to be + (not) + able to + hele werkwoord
Wanneer?
Kunnen / in staat zijn 
(tegenwoordige tijd en verleden tijd)

Slide 11 - Slide

Voorbeelden
He was able to go on holiday because he won some money.
I am able to help my grandparents with their shopping.

Slide 12 - Slide

To be allowed to
Hoe vorm je het?
vorm van to be + (not) + allowed to + hele werkwoord
Wanneer?
Mogen / toestemming krijgen
(tegenwoordige tijd en verleden tijd)

Slide 13 - Slide

Voorbeelden
Was he allowed to stay at the hotel during that month?
You are not allowed to leave the classroom during the test. 

Slide 14 - Slide

Als je iets kunt doen
Can: tegenwoordige tijd
Could: verleden tijd & zou mogelijk kunnen
To be able to: alle werkwoordstijden

Slide 15 - Slide

Voorbeeld
I can help you. (kan helpen)
I could help you. (zou kunnen helpen)
I could help you. (kon helpen)
I was able to help you. (was in staat om...)

Slide 16 - Slide

Toestemming geven
Can: present simple
Could: verleden tijd
May: formeler dan can
To be allowed to: alle werkwoordstijden 

Slide 17 - Slide

Voorbeeld
Mum says I can stay until midnight. (mag blijven)
Mum said I coul stay until midnight. (mocht blijven)
You may speak now. (mag zeggen)
Were you allowed to stay? (had je toestemming om...)

Slide 18 - Slide

Beleefde vraag
Could: beleefder dan can
Might: beleefder dan may
May and Might: formeler dan can of could 

Slide 19 - Slide

Voorbeeld
Can I have some tea? (mag ik...)
Could I have some tea? (zou ik ...)
May I have some tea? (zou ik misschien...)
Might I have some tea? (zou ik heel misschien...)

Slide 20 - Slide