3H - Nederlands les 2 ww-spelling

Nederlands

1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands

Slide 1 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • HW check
  • Wat weet je nog?
  • Aan de slag!
  • Afsluiting + HW volgende les 

Slide 2 - Slide

Werkwijze online lessen
  • Weekplanner + HW in Magister 
  • Camera aan tijdens de les. Camera uit? - Afwezig!
  • Microfoon uit, tenzij docent anders aangeeft
  • Elke les start én eindigt klassikaal!

Slide 3 - Slide

Werkwoordspelling
Leerdoelen van deze les:
  • Ik kan het voltooid deelwoord correct spellen. 
  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord correct spellen. 

Slide 4 - Slide

Werkwoordspelling - Wat weet je nog?
Hoe vind je de persoonsvorm?

Hoe vind je de ik-vorm?

Hoe bepaal je of je -de(n) of -t(en) schrijft in de verleden tijd? 
1. Vraagzin maken
2. Tijdproef (tt - vt)
3. Getalproef (ev - mv)
Door '-en' van het werkwoord af te halen. Je kijkt dan naar de laatste letter. Zit deze letter in 't Kofschip?
  • Ja = t
  • Nee = d

Slide 5 - Slide

Aan de slag! 
Je gaat zelfstandig aan de slag met de slides uit deze LessonUp. 




Slide 6 - Slide

Aan de slag! 
In de vorige les heb je geleerd hoe je de persoonsvorm vindt en hoe je die kunt schrijven in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd. Op de slides hierna kun je deze uitleg nogmaals vinden. 

Deze les leer je hoe je het voltooid deelwoord en het bijvoeglijk naamwoord schrijft. 



Slide 7 - Slide

Herhaling persoonsvorm 
De persoonsvorm (pv) kun je dus op drie manieren vinden: 
  1. een vraagzin maken, de persoonsvorm komt dan vooraan in de zin te staan;
  2. de tijdproef (tt-vt), de persoonsvorm verandert;
  3. de getalsproef (ev-mv), de persoonsvorm én het onderwerp verandert. 

Slide 8 - Slide

Herhaling persoonsvorm (de ik-vorm)
Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd (vt) schrijven. Bij de spelling van zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd ga je uit van de ik-vorm. 

Hoe vind je de ik-vorm?
Je haalt van het hele werkwoord (het infinitief) de laatste twee letters (-en) weg. 
VB: helpen - help

Soms moet je een extra letter weglaten of toevoegen of verandert er een letter. 
VB: redden --> red
        vrezen --> vrees

Slide 9 - Slide

Herhaling persoonsvorm tegenwoordige tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):



ik of jij erachter
ik-vorm 
ik word, vind jij
enkelvoud: jij/hij/zij/het
ik-vorm + t
jij wordt, zij vindt
meervoud:
wij/zij/jullie
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden 

Slide 10 - Slide

Herhaling persoonsvorm verleden tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvvt) :

Er zijn sterke en zwakke werkwoorden. 
  • sterke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd van klank
VB: lopen - liep 
  • zwakke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd niet van klank. Zie schema op volgende slide.
VB: maak - maakte, ruil - ruilde 



Slide 11 - Slide

Herhaling persoonsvorm verleden tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvtt) van zwakke werkwoorden:



Enkelvoud
(ik, jij, hij, zij, het, etc.)
ik-vorm + de of te
ik stuurde, jij hoestte
Meervoud
(wij, jullie, zij, etc.)
ik-vorm + ten of den
wij stuurden, zij hoestten

Slide 12 - Slide

Herhaling persoonsvorm verleden tijd
Persoonsvorm verleden tijd:

Om te weten of je -t(en) of -d(en) schrijft, gebruik je 't Kofschip zit.

Hele werkwoord min 'en'. Zit de letter voor 'en':
  • wél in 't Kofschip - je schrijft een 't' 
             VB: printen - ik printte, dansen - jij danste 
  • niet in 't Kofschip - je schrijft een 'd'
              VB: landen - wij landden, horen - jij hoorde 



Slide 13 - Slide

Wat weet je al?
Is het woord dat je nog moet invullen een persoonsvorm of geen persoonsvorm?
Persoonsvorm
geen persoonsvorm
1. Hoeveel geld ... (besteden) jij per jaar aan de kapper?
2. Kylian heeft de brief in het Engels ... (vertalen).
3. Volgens mij heeft de buschauffeur zich ... (vergissen)?

4. Natasja ... (bestellen) nieuwe fietsonderdelen online. 
5. Door de wind was een aantal bomen ... (ontwortelen). 
6. E-mails ... (beantwoorden) ik meestal meteen. 

Slide 14 - Drag question

Werkwoordspelling - het voltooid deelwoord
De zinnen in de vorige slide bevatten moeilijke werkwoordsvormen. Deze vormen worden vaak verkeerd gedaan, omdat het niet duidelijk te zien is of het gaat om een persoonsvorm of een voltooid deelwoord.

Bij het werkwoord 'fietsen' is het duidelijk te zien of het gaat om een persoonsvorm of om een voltooid deelwoord. 
'Ik fiets, ik fietste, ik heb gefietst'. 

Het is dus belangrijk dat je bij 'lastige' werkwoorden kijkt of het gaat om een persoonsvorm of een voltooid deelwoord.

Slide 15 - Slide

Werkwoordspelling - het voltooid deelwoord
Maar wat is ook alweer een voltooid deelwoord en hoe schrijf je dit?

Een voltooid deelwoord geeft vaak aan dat een handeling is afgerond (voltooid). Bij het voltooid deelwoord staat een vorm van hebben, zijn of worden in de zin. 
  1. Dat liedje heeft Minco ook gezongen.
  2. Is de wedstrijd al gespeeld?
  3. Op sommige scholen wordt weinig getoetst

Slide 16 - Slide

Werkwoordspelling - het voltooid deelwoord
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?

Sommige voltooid deelwoorden eindigen op -en. Een voltooid deelwoord kan ook op een 'd' of 't' eindigen. Net zoals bij de persoonsvorm verleden tijd, gebruik je dan 't Kofschip om te bepalen of het gaat om een 'd' of 't'. 

Slide 17 - Slide

Werkwoordspelling - het voltooid deelwoord
Op de volgende slides vind je een aantal oefenopdrachten. Let goed op of het gaat om een persoonsvorm of een voltooid deelwoord!

Slide 18 - Slide


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Ajax ... (onderhandelen) met FC Barcelona over een opzienbare transfer. 
A
onderhandelt
B
onderhandeld
C
onderhandeldt

Slide 19 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Jelle is net ... (herstellen) van een longontsteking.
A
herstelt
B
hersteld
C
hersteldt

Slide 20 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

De winnaar van The Voice heeft zich ... (ontpoppen)
A
ontpopt
B
ontpopd
C
ontpopdt

Slide 21 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Renskes moeder ... (begeleiden) haar naar het modellenbureau.
A
begeleit
B
begeleid
C
begeleidt

Slide 22 - Quiz

Werkwoordspelling - het bijvoeglijk naamwoord
Het tweede leerdoel van deze les was: 'Ik kan het bijvoeglijk naamwoord correct spellen'.  Over dit onderdeel krijg je nu nog extra uitleg + opdrachten. 

Slide 23 - Slide

Werkwoordspelling - het bijvoeglijk naamwoord

Te koop: een geest in een fles
In een nogal dwaze advertentie bood een excentrieke Amerikaan onder de naam Aladdin ooit een waardevolle fles te koop aan waarin volgens hem een geest zat. Hij wilde de lege fles kwijt, omdat die geest hem lastigviel. In heldere bewoordingen gaf hij aan niet verantwoordelijk te zijn als de boze geest zou ontsnappen. Nadat de aanbieder een halve maand gewacht had, kwam het bieden zowaar op gang. Er zijn altijd naïeve mensen die interesse hebben in gekke producten. Het finale bod was 50.922 dollar.
Lees de tekst hieronder en noteer tien bijvoeglijke naamwoorden. 

Slide 24 - Slide

Welke tien bijvoeglijke naamwoorden herkende je in de tekst?

Slide 25 - Open question

Werkwoordspelling - het bijvoeglijk naamwoord
Zoals je misschien nog wel weet geeft een bijvoeglijk naamwoord extra informatie over een zelfstandig naamwoord. 
BV: De lege fles of een halve maand

Sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn ingewikkelder om te schrijven. Een voltooid deelwoord kan namelijk ook als bijvoeglijk naamwoord geschreven gebruikt worden. 

Als je een voltooid deelwoord als bijv. nw. schrijft, dan schrijf je dit zo kort mogelijk. Zie 'voorbeelden'. Het mag alleen zo kort mogelijk, als je het nog goed kunt uitspreken. Zie het voorbeeld van 'het geredde kind'. Als je 1 'd' schrijft, dan klopt het werkwoord niet meer als je het uitspreekt.




VOORBEELDEN
  1. De trui is gebreid. - De gebreide trui.
  2. Het werkstuk is geprint. - Het geprinte werkstuk.
  3. Het kind werd gered. - Het geredde kind.
  4. Het schilderij is gestolen. - Het gestolen schilderij. 

Slide 26 - Slide

Aan de slag! 
In de volgende slides oefen je met het voltooid deelwoord en het bijvoeglijk naamwoord. 

Let goed op of er een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden' in de zin staat, dan is het vaak een voltooid deelwoord.
Als er iets gezegd wordt over een zelfstandig naamwoord, gaat het vaak om een bijvoeglijk naamwoord. 

Slide 27 - Slide

Volt. dw. en bijv. nw. 
Is het woord dat je nog moet invullen een voltooid deelwoord of een bijvoeglijk naamwoord?
Voltooid deelwoord
Bijvoeglijk naamwoord
De broek is gescheurd. 
Het verlichte standbeeld staat voor het station. 
De boom is omgehakt. 
Het vergrootte sportcomplex wordt morgen geopend. 

Slide 28 - Drag question


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Na de hardlooptraining heb ik me meteen ... (douchen)
A
gedoucht
B
gedouchd
C
gedouchdt

Slide 29 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Hylke heeft zijn teen onhandig tegen de tafelpoot ... (stoten).
A
gestoot
B
gestooten
C
gestoten
D
gestootten

Slide 30 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Elze heeft de klemmende deur ... (bijschaven).
A
bijgeschaaft
B
bijgeschaafd
C
bijgeschaafdt

Slide 31 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

De ... (uitbreiden) bakkerij heeft een gezellige koffiehoek.
A
uitgebreide
B
uitgebreidde

Slide 32 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Naomi heeft lang ... (twijfelen) over haar profielkeuze.
A
getwijfelt
B
getwijfeld
C
getwijfeldt

Slide 33 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

De ... (verven) stoelen blijven zwart. 
A
geverfte
B
geverfde
C
gevervte
D
gevervde

Slide 34 - Quiz

Eindopdracht
Je maakt de volgende opdracht op papier of WORD. Bij de volgende slide kun je een foto van je werk inleveren.
Je krijgt nu werkwoordsvormen door elkaar. Noteer het werkwoord in de juiste spelling. Kies indien mogelijk de tegenwoordige tijd. Tip: bepaal eerst om welke werkwoordsvorm het gaat. 

  1. Linda heeft haar vriend vaak ... (bespieden), omdat ze hem niet ... (vertrouwen).
  2. Met .... (ontbloten) schouders ... (wachten) de gewonde militair tot de arts zijn wond zou ... (hechten). 
  3. Met die vermomming probeer ik te ... (verhoeden) dat men mij ... (herkennen).
  4. Na de brand keken de gedupeerden ... (huilen) naar hun bezittingen, terwijl familieleden hen ... (troosten), maar dat ... (verzachten) hun leed nauwelijks.
  5. Een ... (beboeten) automobilist ... (ontbranden) vaak in woede jegens de agent die hem heeft ... (bekeuren).
  6. Jitske ... (vermoeden) nog steeds dat haar broer de erfenis ... (verkwisten).

Slide 35 - Slide


Lever hier een foto van de vorige opdracht in. 

Slide 36 - Open question

Nakijken
Kijk de vorige opdracht zelf na. 




1. bespied (vd), vertrouwt (pvtt), vertrouwde (pvvt)
2. ontblote (bn), wachtte (pvvt), hechten (inf)
3. verhoeden (inf), herkent (pvtt)
4. huilend (od), troostten (pvvt), verzachtte (pvvt)
5. beboete (bn), ontbrandt (pvtt), bekeurd (vd)
6. vermoedt (pvtt), verkwisten (pvtt)

Slide 37 - Slide


Ik kan het bijvoeglijk naamwoord correct spellen.
A
Ja, ik heb dit leerdoel behaald.
B
Nee, ik heb dit leerdoel nog niet behaald.
C
Ik heb dit leerdoel deels behaald.

Slide 38 - Quiz


Ik kan het voltooid deelwoord correct spellen.
A
Ja, ik heb dit leerdoel behaald.
B
Nee, ik heb dit leerdoel nog niet behaald.
C
Ik heb dit leerdoel deels behaald.

Slide 39 - Quiz

Vandaag hebben we nog een onderdeel van het schema behandeld!

Slide 40 - Slide

Werkwoordspelling
Leerdoelen van deze les:
  • Ik kan voltooid deelwoord correct spellen. 
  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord correct spellen. 

Slide 41 - Slide


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

De verdachte heeft steeds ... (ontkennen) dat hij bij de inbraak betrokken was. 
A
ontkend
B
ontkendt
C
ontkent
D
gevervde

Slide 42 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

De militairen brachten de ... (bevrijden) gijzelaars naar het hospitaal.
A
bevrijdde
B
bevrijde

Slide 43 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Heeft je vriend je ... (beloven) dat hij altijd alles eerlijk ... (vertellen).
A
beloofd, verteld
B
belooft, vertelt
C
beloofd, vertelt
D
belooft, verteld

Slide 44 - Quiz


Wat is de juiste werkwoordsvorm?

Ik kan niet goed studeren in die slecht ... (verlichten) kamer.
A
verlichtte
B
verlichte

Slide 45 - Quiz


Hoe vind je het om op deze manier te werken?
A
Ik heb liever meer theorie.
B
Ik heb liever meer opdrachten, zodat ik meer kan oefenen.
C
Ik vind deze manier prettig.
D
Anders.....

Slide 46 - Quiz