5 februari (2BK Nederlands)

Welkom! 
Pak je telefoon erbij en ga naar: 
lessonup.app
Vul deze code in: 
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom! 
Pak je telefoon erbij en ga naar: 
lessonup.app
Vul deze code in: 

Slide 1 - Slide

Voeg een foto toe
van je lievelingsdier:

Slide 2 - Open question

Planning
Overzicht
Uitleg
Oefenopdrachten

Slide 3 - Slide

Overzicht
- Net een onderdeel afgerond met een toets
(pv/ow/gez/lv)
- Nu starten met het nieuwe onderdeel (WW tt, vt, vd)
- H1 + H3

Slide 4 - Slide

Hoofdstuk 1
Persoonsvorm (belangrijkste werkwoord van de zin)
in de Tegenwoordige Tijd (TT - Nu)
en in de Verleden Tijd (VT - Toen)

Slide 5 - Slide

PV TT 
(persoonsvorm tegenwoordige tijd)

ik of jij/je erachter: ik-vorm (loop, fiets, vind)
andere enkelvoud: ik-vorm +t (loopt, fietst, vindt)
meervoud: hele werkwoord (lopen, fietsen, vinden)

lopen / horen (ik loop / hij hoort / jij loopt / hoor jij)
                           (ik vind / hij vindt / jij vindt / hoor jij)

Slide 6 - Slide

zwemmen (tt - ik)

Slide 7 - Mind map

wedden (tt - zij)

Slide 8 - Mind map

PV VT 
(persoonsvorm verleden tijd)

Verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden




Slide 9 - Slide

Weet jij het verschil nog tussen
zwakke en sterke werkwoorden?

Slide 10 - Mind map

Zwak vs Sterk
Zwakke werkwoorden: Klank blijft gelijk (hoor/hoorde, fiets/fietste)
Sterke werkwoorden: Klank verandert (loop/liep, zwem/zwom)

Zwakke vorm = stam + te(n)/de(n) (fietste(n), hoorde(n))
Sterke vorm = Zo kort mogelijk (vond)

Slide 11 - Slide

Kan je zelf voorbeelden bedenken
van sterke werkwoorden?
(klank verandert in VT)

Slide 12 - Mind map

't ex fokschaap
Niet zeker of je te(n)/de(n) nodig hebt? 
Kijk waar het werkwoord op eindigt zonder -en: 
renn'en / werk'en / fiets'en / verhuiz'en / rad'en
ren-de / werk-te / fiets-te / verhuis-de / raad-de

Slide 13 - Slide

fietsen (vt - ik)

Slide 14 - Mind map

verbouwen (vt - wij)

Slide 15 - Mind map

vinden (tt - hij)

Slide 16 - Mind map

wandelen (vt - zij)

Slide 17 - Mind map

raden (tt - jij ...)

Slide 18 - Mind map

En nu?
Maandag leg ik de opdrachten uit die je bij dit hoofdstuk gaat maken. 
Ik geef dan een korte herhaling en daarna kan je zelfstandig aan de slag.

Slide 19 - Slide

Vragen?

Slide 20 - Mind map