4T H4 Taalverzorging

4T H4 Taalverzorging
1 / 62
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 62 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4T H4 Taalverzorging

Slide 1 - Slide

Deze week:

- Les 1 H3 oefentoetsje  + H4 Spelling
- Les 2 H4 werkwoordspelling 
- Les 3 H4 formuleren

Slide 2 - Slide

Maak samenstellingen van de volgende woorden.
14 (T) station + chef
15 (T) zon + bril
16 (T) beer + sterk
17 (T) muis + val
18 (T) lange + afstand + relatie

  Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes. Zet de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd.
19 (T) Thomas […] (bepalen) de route voor de mountainbikeclub.
20 (T) We hebben al veel […] (besparen) op de energierekening dankzij de spouwmuurisolatie.
21 (T) Heb jij je naam wel op het evaluatieformulier […] (vermelden)?
22 (T) Katja zegt dat ze om elf uur thuiskomt, maar haar moeder […] (geloven) haar 
niet.

  Kies de juiste woorden, zodat de zin klopt.
23 (T) De schrijver [van wie/waarvan] Tims moeder alle boeken gelezen heeft, is Tommy Wieringa.
24 (T) Herman is naar de kapper geweest, [dat/wat] hard nodig was.
25 (T) Het verbouwde winkelcentrum opent over twee weken [haar/zijn] deuren.
26 (T) [De jongen/Het meisje] die op zaterdag bij de drogist werkt, zit bij Elza in de klas.
 

Slide 3 - Slide

1 (T) 1pt stationschef
2 (T) 1pt zonnebril
3 (T) 1pt beresterk
4 (T) 1pt muizenval
5 (T) 1pt langeafstandsrelatie

6 (T) 1pt bepaalt
7 (T) 1pt bespaard
8 (T) 1pt vermeld
9 (T) 1pt gelooft

10 (T) 1pt van wie
11 (T) 1pt wat
12 (T) 1pt zijn
13 (T) 1pt De jongen



Slide 4 - Slide

Hoofdstuk 4 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan hoofdletters en kleine letter correct gebruiken, samenstellingen met en zonder tussenletters goed spellen en verkleinwoorden en meervouden goed spellen. (p. 120/121)
Werkwoordspelling: Ik kan alle werkwoordsvormen correct spellen. 
(p. 122/123)
Formuleren: Ik kan de trappen van vergelijking goed gebruiken in combinatie met als en dan. (p. 124/125)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Je hebt in de vorige hoofdstukken geleerd
Zie het Overzicht spellingregels op:
Wanneer je hoofdletters moet gebruiken en hoe je leestekens gebruikt.

bladzijde 207
Wanneer je woorden aan elkaar moet schrijven en wanneer je de tussenletters -(e)n en -s gebruikt.

bladzijde 208
Hoe je meervouden en verkleinwoorden van zelfstandige naamwoorden schrijft.

bladzijde 208
Herhaling spelling

Slide 7 - Slide

Staan de leestekens op de goede plaats? Mijn moeder riep: 'Kom naar beneden om te eten'!
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Het volgende woord is met of zonder hoofdletter: april
A
met
B
zonder

Slide 9 - Quiz

Wat is de goede spelling?
A
bakkerschort
B
bakkersschort

Slide 10 - Quiz

Welk antwoord bevat de correcte verbetering van onderstaande zin?
omdat roel zijn toets engels ingezien had begreep hij zijn fouten beter
A
omdat roel zijn toets engels ingezien had, begreep hij zijn fouten beter.
B
Omdat Roel zijn toets engels ingezien had begreep hij zijn fouten beter.
C
Omdat Roel zijn toets Engels ingezien had, begreep hij zijn fouten beter.
D
Omdat Roel zijn toets Engels ingezien had begreep hij zijn fouten beter.

Slide 11 - Quiz

Welk antwoord bevat de correcte verbetering van onderstaande zin?
 wist je dat parijs vroeger lutetia heette dat komt van het latijnse woord voor ‘modder’
A
Wist je dat Parijs vroeger Lutetia heette? Dat komt van het Latijnse woord voor ‘modder’.
B
Wist je dat Parijs vroeger lutetia heette, dat komt van het latijnse woord voor ‘modder’.
C
Wist je dat Parijs vroeger Lutetia heette? Dat komt van het latijnse woord voor ‘modder’.
D
wist je dat parijs vroeger lutetia heette? dat komt van het latijnse woord voor ‘modder’.

Slide 12 - Quiz

Welk antwoord bevat de correcte verbetering van onderstaande zin?
 bjorn riep keihard door de zaal we zijn kampioen van nederland
A
Bjorn riep keihard door de zaal we zijn kampioen van Nederland.
B
Bjorn riep: 'Keihard door de zaal we zijn kampioen van Nederland!'
C
Bjorn riep keihard door de zaal: ' we zijn kampioen van Nederland!'
D
Bjorn riep keihard door de zaal: 'We zijn kampioen van Nederland!'

Slide 13 - Quiz

Noteer de samenstelling
station + gebouw

Slide 14 - Open question

Noteer de samenstelling
aap + trots

Slide 15 - Open question

Aan de slag

Maak opdracht 1, t/m 6 (p.120-121)

Slide 16 - Slide

Hoofdstuk 4 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan hoofdletters en kleine letter correct gebruiken, samenstellingen met en zonder tussenletters goed spellen en verkleinwoorden en meervouden goed spellen. (p. 120/121)
Werkwoordspelling: Ik kan alle werkwoordsvormen correct spellen. 
(p. 122/123)
Formuleren: Ik kan de trappen van vergelijking goed gebruiken in combinatie met als en dan. (p. 124/125)

Slide 17 - Slide

Onderwerpen
  • Je leert over werkwoordspelling.
Boek: bladzijde 122 t/m 123
Je leert over werkwoordspelling 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide


De persoonsvorm is een vorm van het werkwoord die zich aanpast aan het onderwerp van de zin.

De persoonsvorm is altijd een werkwoord. Je vindt de persoonsvorm op 3 manieren -->
Persoonsvorm

Slide 20 - Slide

de beste manier

Slide 21 - Slide


Het voltooid deelwoord is een vorm van een werkwoord die wordt gebruikt om een voltooide tijd te vormen. 
Voorbeelden zijn:  gemaakt, gerepareerd, gelopen, verhuisd en gegaan
Een VD eindigt ook op -t -d -en of -n
Ze gaan samen met een pv 'hebben', 'zijn' of 'worden'
Voltooid deelwoord

Slide 22 - Slide

Voltooid deelwoord
Zwakke werkwoorden leer je goed spellen via 'T X KOFSCHIP

Ze eindigen op -d of -t

Hij heeft gisteren gefietst.
Ik heb goed geleerd.
Wij hebben geluncht.
Het eten wordt geserveerd.
 Sterke werkwoorden (klank verandert) moet je goed leren. 

Vaak eindigen ze op -en of -n

Heb je hem gezien?
We hebben samen gegeten.
Zij is begonnen.
Wat heb je gedaan?

Slide 23 - Slide


Het onvoltooid deelwoord (od) wordt ook wel 
het tegenwoordig deelwoord genoemd.
Regels: het hele werkwoord +d

Je gebruikt het onvoltooid deelwoord om 
aan te geven dat je iets aan het doen bent, 
terwijl je ook iets anders aan het doen bent. 



onvoltooid deelwoord
Voorbeelden: 
slapend, fluitend, lopend, gillend, krijsend, rennend 

Huilend rende ze de klas uit. /Lachend rende ze de klas uit.
Niezend liep ze door de school.

Slide 24 - Slide


Als een voltooid deelwoord bijvoeglijk wordt gebruikt, wordt het verbogen als een gewoon bijvoeglijk naamwoord.
Het voltooid deelwoord staat dan voor een zelfstandig naamwoord. Het zegt dus iets meer van een zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, dingen of planten).
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 25 - Slide


De aardappelen zijn aangebrand (vd). 
De aangebrande aardappelen (bn)
Het zakgeld is beloofd (vd).
Het beloofde zakgeld. (bn)
De wielrenner is gestopt (vd).
De gestopte wielrenner. (bn)
voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Slide

Ook het onvoltooid deelwoord (od) kan als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt als je het deelwoord verlengt met een extra e.

onvoltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Brandend zonk het nieuwe schip. Het brandende schip.
Fluitend liep de man weg. De fluitende man.
Het vliegtuig landde veilig. Het landende vliegtuig.

Slide 27 - Slide

persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
De jongen koopt een ijsje,
Het hondje speelt in het park.
persoonsvorm verleden tijd (pvvt)
De jongen kocht een ijsje.
Het hondje speelde in het park.
voltooid deelwoord
(vd)
De jongen heeft een ijsje gekocht.
Het hondje heeft in het park gespeeld.
onvoltooid deelwoord (od)
Een ijsje kopend kwam de jongen zijn maat tegen.
Met de andere honden spelend vergat het hondje zijn baasje.
voltooid deelwoord als bijv. nw (bn)
Het gekochte ijsje was erg lekker.
De gespeelde wedstijd was een succes.
onvoltooid deelwoord als bijv. nw (od als bn)
De kopende jongen was snel door zijn geld heen.
De spelende hondjes hadden geen oog meer voor hun baasjes.
Herhaling werkwoordspelling

Slide 28 - Slide

Kies welke vorm de onderstreepte werkwoorden hebben.
Kies uit: pvtt, pvvt zwak, pvvt sterk, geen pv (vd of bn)
  • Marloes baalde van haar lange haar, dus ze heeft nu een kort kapsel.
  • Marloes baalde (pvvt zwak) van haar lange haar, dus ze heeft (pvtt) nu een kort kapsel.
  • We moesten  buiten sporten, zolang de gymzaal werd verbouwd.
  • We moesten (pvvt sterk) buiten sporten, zolang de gymzaal werd verbouwd (vd).



Slide 29 - Slide

WERKWOORDSPELLING

Koeman  [ ........................ ] de internationals naar voren.

Sinds kort  [ ........................ ] Peter 3 dagen per week.

Per abuis [ ........................ ] ik de relevante bestanden.

Die mop [ ........................ ] hij met zijn vrienden.

In juli en augustus [ ........................ ] we wekelijks!

Doordat de onoplettende jongen [ ...................... ]  op

de fiets, is hij tegen een lantaarnpaal  [ ...................... ].
schuifde
schoof
zwem
verwijder
deelde
fietste
apte
zwemt
verwijdert
deeldde
fietsten
appte
gecrashd
gecrasht

Slide 30 - Drag question

Mijn beste vriend heet tom ‘Ik vindt geschiedenis een suf vak’ zei hij gisteren tegen mij. daar ben ik het dus neit mee eens. Als je het mij vraagt zijn de geschiedenis lessen bijna altijd leuk. misschien wil ik zelfs wel archeoloog worden Dat beteken dat je bijvoorbeeld gebruikvoorwerpen onderzoekt die mensen lang geleden gebruikten. Archeologen onderzoeken ook af-gravingen en ruines. Zo kun je iets te weten komen over hoe onze voor-ouders ooit leeften. Dat heb ik dus uitgelegd aan Tom, maar hij zuchte en zei ‘Doe wat je wilt.’ daarna vertelde hij dat hij auto monteur wilde worden. dat leikt mij ook wel leuk. Ik ben alleen niet goed in tegniek en ik weet niets over autoonderdelen. Ik kan de motor kap van een auto nog net openmaken, maar daar hout het wel mee op. Toch maakt ik me geen zorgen want iedereen heeft zijn eigen talenten. daar was tom het wel mee eens.
Zoek de fouten en noteer de verbetering.

Slide 31 - Slide

Mijn beste vriend heet Tom. ‘Ik vind geschiedenis een suf vak’, zei hij gisteren tegen mij. Daar ben ik het dus niet mee eens. Als je het mij vraagt, zijn de geschiedenislessen bijna altijd leuk. Misschien wil ik zelfs wel archeoloog worden. Dat betekent dat je bijvoorbeeld gebruiksvoorwerpen onderzoekt die mensen lang geleden gebruikten. Archeologen onderzoeken ook afgravingen en ruïnes. Zo kun je iets te weten komen over hoe onze voorouders ooit leefden. Dat heb ik dus uitgelegd aan Tom, maar hij zuchtte en zei: ‘Doe wat je wilt.’ Daarna vertelde hij dat hij automonteur wilde worden. Dat lijkt mij ook wel leuk. Ik ben alleen niet goed in techniek en ik weet niets over auto-onderdelen. Ik kan de motorkap van een auto nog net openmaken, maar daar houdt het wel mee op. Toch maak ik me geen zorgen, want iedereen heeft zijn eigen talenten. Daar was Tom het wel mee eens.
Zoek de fouten en noteer de verbetering.

Slide 32 - Slide

Aan de slag

Werkwoordspelling: 1 t/m 4 (p. 122-123)

Slide 33 - Slide

Hoofdstuk 4 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan hoofdletters en kleine letter correct gebruiken, samenstellingen met en zonder tussenletters goed spellen en verkleinwoorden en meervouden goed spellen. (p. 120/121)
Werkwoordspelling: Ik kan alle werkwoordsvormen correct spellen. 
(p. 122/123)
Formuleren: Ik kan de trappen van vergelijking goed gebruiken in combinatie met als en dan. (p. 124/125)

Slide 34 - Slide

Onderwerpen
  • Je leert over de trappen van vergelijking.
Boek: bladzijde 124 t/m 125
Je leert over formuleren
Vandaag
  • Terugblik + nakijken
  • Uitleg trappen van vergelijking
  • oefenen
  • opdrachten maken

Slide 35 - Slide

1 haalde: B pvvt zwak           maakt: A pvtt
2 verrotte: D geen pv             verkocht: D geen pv
3 stonden: C pvvt sterk         begonnen: C pvvt sterk
4 strijden: A pvtt                     uitgebuite: D geen pv
5 printten: B pvvt zwak          gestopt: D geen pv
6 vindt: A pvtt                         gebeurt: A pvtt

Opdr.1 
Noteer welke vorm de onderstreepte werkwoorden hebben.

Slide 36 - Slide

Opdr.2
Neem de tabel zesmaal over en vul elke tabel met de juiste vormen van deze werkwoorden: durven - melden - sluiten - verdelen - vinden - willen
tt
vt
ik … / … je/jij
durf
durfde
je/jij …
durft
durfde
hij/zij/het …
durft
durfde
jullie/wij/zij …
durven
durfden
ik heb …
gedurfd
tt
vt
meld
meldde
meldt
meldde
meldt
meldde
melden
meldden
gemeld
tt
vt
sluit
sloot
sluit
sloot
sluit
sloot
sluiten
sloten
gesloten

Slide 37 - Slide

Opdr.2
Neem de tabel zesmaal over en vul elke tabel met de juiste vormen van deze werkwoorden: durven - melden - sluiten - verdelen - vinden - willen
tt
vt
ik … / … je/jij
verdeel
verdeelde
je/jij …
verdeelt
verdeelde
hij/zij/het …
verdeelt
verdeelde
jullie/wij/zij …
verdelen
verdeelden
ik heb …
verdeeld
tt
vt
vind
vond
vindt
vond
vindt
vond
vinden
vonden
gevonden
ttt
vt
wil
wilde
wilt
wilde
wil
wilde
willen
wilden
gewild

Slide 38 - Slide

Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
1 De politicus beantwoordt zo meteen alle vragen van kiezers in een livechat.
2 Vorig jaar begeleidden de derdeklassers het introductiekamp van de brugklassen.
3 Wat is er met jouw fiets gebeurd?
4 Tegenwoordig laden automatische systemen de dozen uit de containers uit.

Opdr.3 
Maak een zin met de gegeven werkwoordsvorm. Zorg dat uit de zin duidelijk wordt of het om de tt of vt gaat.

Slide 39 - Slide

[1] Jaren geleden (1) vond hij het een goed idee er een te nemen, maar nu (2) beperkt de tatoeage zijn kansen op de arbeidsmarkt. Mitchell voelde zich depressief toen hij (3) besloot een pistool op zijn jukbeenderen te tatoeëren. Nu hij op zoek is naar een baan, zit het ’m in de weg. ‘Na het sollicitatiegesprek (4) word ik opgebeld: de baas (5) wil niet zo iemand over de werkvloer hebben.’
[2] En Mitchell is niet de enige bij wie dat (6) gebeurt. Steeds meer mensen zeggen dat hun oude tatoeage hen nu (7) hindert. Deelnemers aan ‘Dag tattoo, hallo baan’, de vandaag (8) gestarte campagne, kunnen tatoeages op zichtbare plekken laten verwijderen. Meer dan honderd mensen hebben zich (9) aangemeld. Andy Han, initiatiefnemer van de campagne, heeft een laserkliniek. Hij (10) ondersteunt mensen die hinder ondervinden van hun tatoeage. ‘De campagne is niet alleen (11) bedoeld voor mensen die niet aan een baan komen’, (12) verklaart hij. Ooit (13) meldde zich iemand bij hem die een grove tekst op zijn handen had staan. Ook hij werd (14) beoordeeld op zijn tatoeage, waardoor hij zijn kersverse schoonouders zo niet (15) durfde te (16) ontmoeten.
[3] Bij mensen met een bijstandsuitkering (17) verwijdert Han gratis hun tatoeages op handen, hoofd of hals. De enige tegenprestatie is de (18) verplichte medewerking aan een documentaire, die zal worden (19) vertoond op middelbare scholen. Omdat steeds meer popidolen, rappers en sporters tatoeages hebben, denken jongeren dat het algemeen (20) geaccepteerd is. ‘Maar dat zijn mensen die financieel onafhankelijk zijn. Jij moet na je studie gewoon solliciteren en dan (21) kan het echt een punt zijn’, (22) vertelt Han.


Opdr.4
Noteer de juiste vormen van de werkwoorden.

Slide 40 - Slide

Verbeter deze zin.

Slide 41 - Slide

Trappen van vergelijking
Stellende trap 
groot, mooi, gek, lang
Vergrotende trap 
groter, mooier, gekker, langer
Overtreffende trap 
grootst, mooist, gekst, langst

Slide 42 - Slide

Trappen van vergelijking
Let op bij woorden die eindigen op -st of -sch, daar zet je meest voor.

Ik vind jou komisch.
Ik vind hem komischer.
Ik vind haar het meest komisch.

Waarom? Probeer het woord komischst, chaotischst en toeristischst maar eens soepel uit te spreken ;)  

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Vul aan
goed / ... / ...

Slide 45 - Open question

Slide 46 - Video

Bij de stellende trap hoort als

-Ik ben even aardig als jij
-Zij heeft net zoveel zin in het weekend als jij
-Wij gingen net zo vaak op vakantie als zij

als = gelijk
Als of dan

Slide 47 - Slide

Als of dan
Bij de overtreffende trap hoort dan

-Ik ben veel aardiger dan jij.
-Zij heeft veel meer zin in het weekend dan jij.
-Wij gingen vaker op vakantie dan zij.

dan = verschil
Als of dan

Slide 48 - Slide

Het gebouw is even hoog ... het gebouw ernaast.
A
als
B
dan

Slide 49 - Quiz

Mijn knoop zit beter vast ... die van jou.
A
als
B
dan

Slide 50 - Quiz

Deze opleiding past beter bij me ... die andere.
A
als
B
dan

Slide 51 - Quiz

Ik ben langer dan jij?
Ik ben langer dan jou?

Bij twijfel herhaal de persoonsvorm

Ik ben langer dan jij (bent)
Jij fietst sneller dan ik (fiets)
Jij/jou     ik/mij

Slide 52 - Slide

Ik maak dit even goed als ...
A
jij
B
jou

Slide 53 - Quiz

Ik spring hoger dan ...
A
jij
B
jou

Slide 54 - Quiz

Wat moet je leren?
Hoofdstuk 1 Taalverzorging: Leestekens, hoofdletter, werkwoordspelling, lastige werkwoorden
Hoofdstuk 2 Taalverzorging: Samenstellingen, samengestelde zinnen, woordvolgorde samengestelde zinnen
Hoofdstuk 3 Taalverzorging: Tussenletters in samenstellingen, twijfelgevallen werkwoordspelling, verwijswoorden
Hoofdstuk 4 Taalverzorging: Trappen van vergelijking (als/dan)
4SE1 TENTAMEN

Slide 55 - Slide

Aan de slag

Formuleren: 1 t/m 5 
(p. 124-125)

Slide 56 - Slide

Vandaag
- Oefentoets H4 taalverzorging
- boek uitzoeken

Slide 57 - Slide

Vandaag
Oefentoets H4 taalverzorging

Noteer het meervoud én het verkleinwoord van de woorden.
1 (T) baby   meervoud _________________ verkleinwoord __________________
2 (T) niveau  meervoud _________________ verkleinwoord __________________
(T) dia   meervoud _________________ verkleinwoord __________________
  Maak een samenstelling van de volgende woorden.
3 (T) rat + bestrijding ____________________________________________
4 (T) berging + schip ____________________________________________
  Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes.
5 (T) De agent  (vermoeden) nu dat de inbreker de  (stelen) goederen verkocht heeft.
6 (T) De fotograaf (vergroten) toen de foto’s van het (verwoesten) Rotterdam voor de tentoonstelling over de Tweede Wereldoorlog.
7 (T) Het (winnen) voetbalteam krijgt de zo (verlangen) beker.
8 (T) Neem het schema over en vul aan.
stellende trap vergrotende  trap overtreffende trap
schuin doof zuur kritisch veel
Kies het juiste woord.
9 (T) Onze tegenstanders waren net zo sterk [als/dan] ons team.
10 (T) Marthe heeft net zo lang pianoles gehad als [hem/hij].
11 (T) Omar krijgt minder zakgeld [als/dan] Yannick.








Slide 58 - Slide

1 (T) 2x1pt      baby’s - baby’tje
2 (T) 2x1pt      niveaus - niveautje
3 (T) 2x1pt      dia’s - diaatje

4 (T) 1pt rattenbestrijding
5 (T) 1pt bergingsschip




Slide 59 - Slide

Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes.
5 (T) De agent vermoedde nu dat de inbreker de gestolen goederen verkocht heeft.
6 (T) De fotograaf vergrootte toen de foto’s van het verwoeste Rotterdam voor de tentoonstelling over de Tweede Wereldoorlog.
7 (T) Het winnende voetbalteam krijgt de zo verlangde beker.

Slide 60 - Slide

vergrotende trap
overtreffende trap
schuiner
schuinst
dover
doofst
zuurder
zuurst
kritischer
meest kritisch
meer
meest

Slide 61 - Slide

Kies het juiste woord.
9 (T) Onze tegenstanders waren net zo sterk [als/dan] ons team.
10 (T) Marthe heeft net zo lang pianoles gehad als [hem/hij].
11 (T) Omar krijgt minder zakgeld [als/dan] Yannick.




Slide 62 - Slide