Hoofdstuk 3 - Opg. 3.1 t/m 3.8

Hoofdstuk 3
SPAREN EN LENEN
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 3
SPAREN EN LENEN

Slide 1 - Slide

Aan het eind van deze les:
  • kan je redenen beschrijven waarom er rente vergoed wordt over een spaarrekening
  • kan je redenen beschrijven waarom er verschillende rentepercentages vergoed worden over verschillende soorten spaarrekeningen
  • kan je het verband beschrijven tussen inflatie en koopkracht van spaargeld en de rol van rente daarbij

Slide 2 - Slide

Ruilen over de tijd: sparen 
  • Geld is een ruilmiddel 
  • Sparen is het niet uitgeven van een deel van je inkomsten. Je stelt je besteding uit

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Mediaan
  • Het middelste getal van een reeks getallen die gerangschikt zijn van klein naar groot
  • Bij een even aantal getallen het gemiddelde van de twee  middelste getallen 
Waarom? 
  • Een gemiddelde geeft soms een vertekend beeld, wanneer er een uitschieter in de reeks getallen is
Opgave 3.3

Slide 5 - Slide

welke is de mediaan
20,22,6,9,13
A
6
B
13
C
9
D
20

Slide 6 - Quiz

Redenen om te sparen
Sparen voor een doel        Sparen uit voorzorg                     Sparen voor de rente
 



 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

3 redenen waarom je rente krijgt (hoort te krijgen) 
  1. Vergoeding voor ongemak: je kunt je geld nog niet uitgeven
  2. Vergoeding voor ter beschikking stellen aan derden: de bank leent je spaargeld uit tegen een hogere rente dan jij ontvangt en kan dus dankzij jouw spaargeld winst maken
  3. Compensatie voor inflatie. Inflatie wil zeggen dat de prijzen stijgen. Als de prijzen stijgen kun je met hetzelfde bedrag minder kopen. Met je spaargeld zou je dus zonder rente minder kunnen kopen. Als de rente net zoveel is als de inflatie blijft de koopkracht van je spaargeld gelijk.


Slide 9 - Slide

Rol van de bank bij sparen en lenen

Slide 10 - Slide

3 redenen waarom je rente krijgt (hoort te krijgen) 
  1. Vergoeding voor ongemak: je kunt je geld nog niet uitgeven
  2. Vergoeding voor ter beschikking stellen aan derden: de bank leent je spaargeld uit tegen een hogere rente dan jij ontvangt en kan dus dankzij jouw spaargeld winst maken
  3. Compensatie voor inflatie. Inflatie wil zeggen dat de prijzen stijgen. Als de prijzen stijgen kun je met hetzelfde bedrag minder kopen. Met je spaargeld zou je dus zonder rente minder kunnen kopen. Als de rente net zoveel is als de inflatie blijft de koopkracht van je spaargeld gelijk.


Slide 11 - Slide

inflatie hoger dan % rente op spaarrekening -> koopkracht van spaargeld neemt af 

inflatie lager dan % rente op spaarrekening -> koopkracht van spaargeld neemt toe 

Slide 12 - Slide

Spaarrente en inflatie
Stel: rente = 1,2% en inflatie = 4%.
Wat gebeurt er dan met de koopkracht?


rente is lager dan inflatie, dus koopkracht neemt af met 2,8%

Slide 13 - Slide

Soorten spaarrekeningen
  • Gewone spaarrekening (variabele rente)
  • Kinderspaarrekeningen (hoog rentepercentage)
  • Vermogensspaarrekeningen (hoog rentepercentage)
  • Depositorekeningen (geld staat vast tegen een hoge vaste rente)

Slide 14 - Slide

Enkelvoudige rente

Spaardeposito
Voorbeeld:
Spaarbedrag € 2.500, rente 1,6%.
 Bereken de rente over een periode van drie jaar
 Bereken de rente over een periode van 5 maanden


Slide 15 - Slide

Maken opgave 3.2 t/m 3.8
Blz. 34 t/m 37

Slide 16 - Slide

Kim heeft een jaar lang € 160 op een spaarrekening
staan. Aan het einde van het jaar ontvangt ze € 1,20 rente. Bereken het rentepercentage op de spaarrekening
timer
1:30

Slide 17 - Open question

Deel van het geheel 
dus € 1,20 x 100% =  0,75%
     

het  deel    x 100 % 
geheel
€ 160

Slide 18 - Slide

Thomas heeft een jaar lang hetzelfde bedrag op een spaarrekening staan tegen een rente van 1,8%. Aan het
einde van het jaar ontvangt hij € 23,40 rente.
Bereken welk bedrag Thomas op zijn rekening had staan.
timer
2:00

Slide 19 - Open question

van deel naar geheel
procenten
1,8
1
100
euro's 
€ 23,40
: 1,8
x 100

Slide 20 - Slide

van deel naar geheel
procenten
1,8
1
100
euro's 
€ 23,40
€ 13,00
€ 1.300
: 1,8
x 100
of gelijk: € 23,40/1,8 x 100 = 1.300

Slide 21 - Slide

Larissa heeft op 1 januari van het jaar € 287,00 op haar rekening staan. Op 31 december is dit € 236,00.
Bereken met hoeveel procent haar saldo is gedaald.
timer
2:00

Slide 22 - Open question

Procentuele veranderingen
nieuw - oud
      oud
x 100%    dus  
€ 236 - € 287
        € 287
x 100% = - 17,8%
nieuw - oud = de verandering
Controleer jezelf: is je antwoord logisch?

Slide 23 - Slide

Ruilen over de tijd: lenen
  • Bij lenen kun je nu meer besteden, maar in de toekomst minder

Slide 24 - Slide

Cijfers die heel groot of heel klein zijn hebben meer invloed op het gemiddelde dan op de mediaan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz