Lesson 11. 20/10

What are we going to do today?
- Study Quizlet in silence (15 min) 
- Grammar revision. 
- Revision exercises chapter 2. 
timer
15:00
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Study Quizlet in silence (15 min) 
- Grammar revision. 
- Revision exercises chapter 2. 
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Prepositions 
Voorzetsels van beweging geven aan in welke richting iets of iemand zich beweegt. (Kijk grammar survey 21) 

I was walking through the forest. 
We walked along the boulevard. 

Slide 2 - Slide

She climbed ……. the wall to get into the garden
A
into
B
from
C
over

Slide 3 - Quiz

The cashier put my groceries ……. a shopping bag
A
into
B
to
C
from

Slide 4 - Quiz

They cycled ……. the hill into a small village near the coast
A
in
B
into
C
down

Slide 5 - Quiz

Negative questions
Ontkennende vragen; deze worden vaak gebruikt om bevestiging te vragen maar je kunt ze ook gebruiken om ergernis of ongeloof uit te drukken. 

BV: Isn't he that famous actor ? (bevestiging & ongeloof) 

Slide 6 - Slide

Als er in de zin een vorm van to be (was/were/am/are/is), have/has got of een hulpwerkwoord staat (can/should bv) zet je deze vooraan in de zin gevolgd door het woordje not. 

He is that famous actor. 
-> Isn't he that famous actor? 

Slide 7 - Slide


In alle andere gevallen maak je een ontkennende vraag met don't/doesn't of didnt. 

Sam knows this is a bad idea. 
-> Doesn't Sam know this is a bad idea? 

Slide 8 - Slide

Maak ontkennende vraag:
Vera and Tim are running the half marathon next week.

Slide 9 - Open question

Maak ontkennend:
We watched the rodeo in Montana

Slide 10 - Open question

Maak ontkennend:
You can stay over tonight.

Slide 11 - Open question

Modals (Hulpwerkwoorden) PT2.
Should: je gebruikt should (+not) + hele werkwoord als je vind dat iets (niet) moet. Je wilt bijvoorbeeld advies geven of iets afraden. 

You shouldn't eat that fish, it doesn't look good anymore. 
-> Je raadt het af dit te doen. 

Slide 12 - Slide

Modals (pt.2) 
Must: je gebruikt must (+not) + hele werkwoord als je vind dat iets niet moet. Must is krachtiger dan should. 

You must pay the bill. 
-> Veel krachtiger dan should, meer moeten. 

Slide 13 - Slide

Modals (Pt.2) 
Has/have to: je gebruikt have/has to (+not) + hele werkwoord om zekerheid, noodzaak of verplichting uit te drukken. 

Je gebruikt deze ook als je wilt aangeven dat iets van iemand anders moet. 

My teacher says you have to study for the test 
-> Moet van iemand anders. 

Slide 14 - Slide

You ………. be 18 to buy alcoholic drinks
A
should
B
have to

Slide 15 - Quiz

When you're in Rome you …….. visit the Trevi Fountain.
A
have to
B
should

Slide 16 - Quiz

We ……. eat so many sweets. It's so unhealthy.
A
musn't
B
don't have to

Slide 17 - Quiz