Wat leren: Toets hoofdstuk 2 woorden grammatica spelling

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je leesboek;
  • je etui;
  • je schrift.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Leg alvast klaar:
  • je leerwerkboek;
  • je leesboek;
  • je etui;
  • je schrift.

Slide 1 - Slide

Planning
  • Stil lezen (controle leesvoer mee)
  • Wat te leren voor de toets?
  • Werkmoment
  • Quizlet live
  • Afsluiten van de les

Slide 2 - Slide

timer
7:00

Slide 3 - Slide

2.5 Woorden
  • Je kent de betekenis van de woordenlijst op p. 98. Je kent ze beide kanten op.
  • Je kunt een zin maken met zo'n woord. Uit deze zin blijkt dat je de betekenis van het woord kent.
  • Je weet dat synoniemen woorden zijn met dezelfde betekenis (p. 103). Je kunt een woordbetekenis afleiden uit de tekst. 

Slide 4 - Slide

2.5 Voorbeelden
  1. De effecten zijn groot en langdurig. => verstrekkend.
  2. Als de buren weer tot laat muziek aan het draaien zijn, hebben wij daar overlast van.
  3. Queen bee, de leidster van de groep, is vaak charmant.
Wat betekent Queen bee? => de leidster van de groep

Slide 5 - Slide

2.7 Grammatica zinsdelen
  • Je kunt in een zin het werkwoordelijk gezegde benoemen. Je denkt daarbij ook aan de splitsbare werkwoorden. Ook weet je dat 'aan het + infinitief' en 'te + infinitief' daarbij horen (p. 111). 
  • Je kunt in een zin het onderwerp benoemen. Je weet hoe je de onderwerpsproef doet (pv van ev naar mv of andersom), maar je kunt het ook benoemen door de vraag: wie/wat + gezegde? te stellen (p.112).
  • Je kunt in een zin het lijdend voorwerp benoemen. Je doet dat door de vraag te stellen: wie/wat + gezegde + onderwerp? (p.114).

Slide 6 - Slide

2.7 Voorbeeld
Onderstreep de pv en zet zinsdeelstrepen.
Zet wg, o en lv boven de juiste zinsdelen.

                            x                     wg             o                      lv                 wg
In een wip en een knip | had  | de leraar  |  het klusje | geklaard.

Let op! Er kunnen zinsdelen overblijven, die benoem je niet.
Het onderwerp en het lijdend voorwerp beginnen nooit met een voorzetsel.


Slide 7 - Slide

2.8 Grammatica woordsoorten
  • Je kunt benoemen: lw, bn, ww, vz, zn. (p. 208 overzicht).
  • Nieuw in deze paragraaf: bn (p.118) vz (p. 120). 
  • Je kunt er ook een zin mee maken.

Slide 8 - Slide

2.8 Voorbeeld
Onderstreep de voorzetsels in deze zin.

Een voorzetsel staat vaak aan het begin van een zinsdeel.

Onderstreep de bijvoeglijke naamwoorden in deze zin.

 Door je nieuwe site heb nu je een gigantische hoeveelheid vrienden.

Slide 9 - Slide

2.9 Spelling
  • Je kunt de persoonsvorm van sterke werkwoorden goed schrijven in de verleden tijd (p. 123).
  • Je kunt het meervoud van zelfstandige naamwoorden goed schrijven (p. 124).
  • Je kunt leestekens en aanhalingstekens op de juiste manier schrijven (p.60 = herhaling).
  • Je kunt twintig dicteewoorden goed schrijven (p. 127).

Slide 10 - Slide

2.9 Voorbeelden
  1. Verleden tijd van uitroepen: hij riep uit.
  2. Meervoud van lolly: lolly's.
  3. Ik zei: 'Ik hou niet van appeltaart.'
  4. Akkoord is met k en conditie is met c.

Slide 11 - Slide

Werkmoment
  • Moest al af zijn: Test jezelf van 2.9 en van 2.7
  • Heb je 2.7 opdracht 12 nagekeken? Maak hem anders nog online.
  • Vandaag maken Test Jezelf van 2.8. Deze les moet die af zijn.
  • Komende donderdag Test Jezelf van 2.5 af.
  • Zorg dat alle leerdoelen op groen staan.
  • Heb je een foutje gemaakt? Zoek uit waarom!
  • Je mag zachtjes overleggen en muziek luisteren.  
  • Ik loop rond voor vragen.
Alles af?
Maak vragen voor de toets. Laat een ander ze beantwoorden.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Link

Afsluiting
  • Donderdag gaan we verder met Test Jezelf 2.5. 

Slide 14 - Slide