This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
C
Communicatie week 9 Herhaling
Slide 1 - Slide
Tijdens de communicatie met anderstaligen is de volgende aandachtspunt van belang:
A
Gebruik simpele woorden.
B
Praat met een zachte toon
C
Praat met een harde toon
D
Vertel het uitgebreid
Slide 2 - Quiz
Interne ruis: alle factoren die de communicatie van buitenaf verstoren.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 3 - Quiz
Een belangrijk aandachtspunt bij sensitieve responsiviteit is dat je kinderen structuur biedt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 4 - Quiz
Decoderen is het geven van een betekenis aan een boodschap.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 5 - Quiz
Tweezijdige communicatie is een vorm van communicatie waarbij de ontvanger direct kan reageren.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
Welke van de onderstaande opties vallen onder de zes interactievaardigheden?
A
Begeleiden van interacties, ontwikkelingsstimulering, praten en uitleggen
B
Evocatieve interactie, persoonlijkheidsontwikkeling, zeggenschap en inspraak
C
Passende stimulans en herhaling, zelfstandigheid stimuleren, beslissend zijn
D
Respect voor autonomie, sensitieve responsiviteit, structureren en grenzen stellen
Slide 7 - Quiz
Op welke manier kan een pedagogische medewerker zich representatief opstellen binnen de kinderopvang? Benoem twee voorbeelden
Slide 8 - Open question
Wat wordt er verstaan onder het inhoudsniveau van de communicatie?
A
De inhoud van de boodschap
B
Het beïnvloeden van de zender
C
Het doel van de communicatie
D
Hoe de zender de boodschap ontvangt
Slide 9 - Quiz
Benoem 3 voorbeelden van een actieve luisterhouding.
Slide 10 - Open question
Effectieve communicatie: als de zender en ontvanger actief betrokken zijn en de boodschap overkomt zoals de zender bedoelt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
Boek lezen is.....
A
Eenzijdige communicatie
B
Tweezijdige communicatie
Slide 12 - Quiz
Het overdragen van informatie gaat vaak via een medium. Kies uit de media die kunnen zorgen voor het overdragen van informatie.
A
Alle drie
B
Televisie en gesprek
C
Whatsapp en e-mail
D
Gebarentaal
Slide 13 - Quiz
Feedback is het geven van een reactie op een boodschap.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
Interpreteren betekent
A
Invullen
B
Luisteren
C
Hoe je de boodschap vertaalt.
D
Hoe je als zender de boodschap uitzendt.
Slide 15 - Quiz
Kubra, (PM’er) heeft hoofdpijn heeft en kan niet geconcentreerd naar het verhaal van haar collega luisteren. Tijdens het gesprek vraagt collega:’ wat vindt jij er van Kubra?’, waarop Kubra verbaasd reageert. Kubra had geen idee wat haar collega bedoelde. Welk soort ruis is er in de communicatie tussen Kubra en haar collega?
Slide 16 - Open question
Emotionele besmetting
A
Spiegelen
B
Emoties tonen
C
Emoties overnemen
D
Inleven
Slide 17 - Quiz
Decoderen is het geven van een betekenis aan een boodschap.
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quiz
Welke zinnen vallen onder troebele communicatie?
A
Jij luistert nooit naar mij!
B
Ik zou graag willen dat je naar me luistert
C
Dat heb je gezegd, ben je bang dat ik je niet begrijp?
D
Wist je dat je vaak doordramt?
Slide 19 - Quiz
Bij coderen worden gedachten en gevoelens omgezet in:
A
Beelden en vooroordelen
.
B
Lichaamstaal, waarden en normen.
C
Waarden, woorden en beelden.
D
Woorden, lichaamstaal en beelden
Slide 20 - Quiz
Referentie kader: Hoe jij de wereld ziet en ervaart.